Diversen over Dostojevski

Andrew D. Kaufman. De muze van de gokverslaafde. De vrouw die Dostojevski van de ondergang redde. Amsterdam, Unieboek / Het Spectrum, 2021, 468 p. Vert. door Conny Sykora. Engelse titel : The Gambler Wife.

Alex Christofi. Dostojevski en de liefde. Een intiem portret van de beroemde Russische schrijver. Amsterdam, Meulenhoff, 2021, 303 p. Vert. door Catalien van Paassen. Engelse titel : Dostoevsky in Love.

Tweehonderd jaar geleden werd een van de grootste Russische schrijvers - Fjodor Dostojevski - geboren. Veel tamtam wordt daar nu niet rond gemaakt, alhoewel hij toch tot een van de in heel de wereld veel gelezen romanciers behoort. Dit jubileum wordt wel luister bijgezet door de studie van de Amerikaanse slavist Andrew Kaufman van de universiteit van Virginia. Zijn uitgangspunt is eenvoudig : na zijn debuut als jonge schrijver van sentimentele verhalen over sukkelaars en de ‘vernederden en gekrenkten’ van de Russische samenleving midden 19e eeuw, raakt Dostojevski betrokken bij een liberale leeskring, waar elke week nieuwe, vooruitstrevende boeken worden besproken (het was in feite een onschuldige leesclub-praatbarak). De groep wordt verklikt en de jonge liberaal komt voor het vuurpeloton. De executie wordt op het allerlaatste ogenblik omgezet in vier jaar dwangarbeid in Siberië (Nicolaas I had wel oog voor sinistere grappen !). In ballingschap trouwt Dostojevski met een ziekelijke weduwe die enkele jaren later sterft, maar de jonge schrijver wel met een stiefzoon opzadelt, die hem voor de rest van zijn leven financieel zal terroriseren. Na zijn terugkeer naar de beschaafde wereld (Petersburg) kan Dostojevski met moeite de eindjes aan elkaar knopen, hij raakt in schulden verwikkeld, zijn literair werk brengt te weinig op.

Ten einde raad sluit hij een wurgcontract met een louche uitgever dat erop neerkomt dat hij binnen de maand een nieuwe roman moet afleveren, anders zouden al de rechten op zijn werk van de volgende negen jaar aan deze gluiperd vervallen. Een zo goed als onmogelijke opgave. Daarom beslist Dostojevski een stenotypiste in te huren aan wie hij zijn roman kan dicteren, terwijl hij door de kamer loopt te ijsberen. Deze ondankbare taak wordt waargenomen door ene Anna Snitkina, die voor eeuwig in de vergetelheid zou zijn terechtgekomen indien ze deze job niet had aangenomen. Tussen de jonge vrouw en de oudere schrijver-weduwnaar klikt het en ze beslissen om te trouwen. Een niet voor de hand liggende beslissing : ze verschillen een kwart eeuw in leeftijd, zij is een min of meer onbezorgde jonge vrouw, ontwikkeld, belezen, grote fan van Dostojevski’s eerste romans, hij een getormenteerde, ziekelijke, aan epilepsie lijdende en gokverslaafde schrijver. De familie verzet zich, maar Dostojevski zet door en het paar beleeft samen vijftien gelukkige jaren.

Bovendien leverde deze samenwerking de roman De speler op, een nog steeds genietbare geschiedenis, hier en daar spannend verteld, van een jonge verslaafde die aan de roulettetafels in Duitsland zijn geld verspeelt en in ingewikkelde liefdesavonturen verzeild geraakt. De fictieve plaats waar de handeling zich afspeelt, noemt Dostojevski ‘Roulettenburg’. Dit in recordtempo geschreven werk is duidelijk een portret van de schrijver zelf en het is duidelijk dat de schrijver met kennis van zaken spreekt. De hartstocht voor het spel (‘vervloekte fantasie’) is een van de uitingen van de hartstochtelijke natuur van de gokker (‘overal en in alles ga ik tot het uiterste, heel mijn leven steek ik grenzen over’). De speler filosofeert er ook op los als het over gokken gaat. ‘De gentleman speelt niet voor het geld, maar alleen voor het vermaak, om te zien hoe het proces van winnen en verliezen verloopt.’ In de 19e eeuw werd gokken nog niet als een verslaving gezien, de morele veroordeling kwam pas in de 20e eeuw. Gokken was het spel, het vermaak van de aristocraat, daarbij kun je wel eens geld verliezen. ‘In Russische romans uit die tijd wordt gokken eerder voorgesteld als een bewonderenswaardige oefening in vermetelheid, of als het gevolg van een persoonlijke karakterfout, maar bijna nooit als een ongezonde neurose of een echte ziekte.’ (183)

Het boek van Andrew Kaufman is gewijd aan de vrouw Anna Grigorjevna Snitkina-Dostojevskaja (1846-1918), de muze van de schrijver, zijn boekhoudster, zijn uitgeefster, zijn troosteres, zijn uitgeefster en bovenal zijn redder in de nood – zij zal erin slagen de chaotische Rus op het rechte pad van een geordend gezinsleven, wars van verslaving, te brengen en hem de rust te bezorgen die hij nodig had om te kunnen schrijven. En dat was niet gering. In de jaren van hun samenzijn schreef hij Misdaad en straf, De idioot, De gebroeders Karamazov, De boze geesten en Dagboek van een schrijver. Tot memoires is het helaas niet gekomen.

De opgave van Kaufman was niet de allergemakkelijkste : het oeuvre van Dostojevski, ook na zijn terugkeer uit ballingschap, is zeer omvangrijk (zijn verzameld werk, inclusief brieven, in de academische uitgave telt dertig kloeke delen), er bestaat een massa literatuur over de mens, de schrijver, de denker, de ideoloog Dostojevski, er bestaan studies over de vrouwen in het leven en het werk van de schrijver, zodat Kaufman zich door een berg gespecialiseerde literatuur heeft moeten worstelen. Daar is hij goed in geslaagd : zijn boek over de relatie Snitkina-Dostojevski is bijzonder goed gedocumenteerd, verwijst naar betrouwbare bronnen en citeert ook uit talloze werken over de cultuurgeschiedenis van Rusland in de 19e eeuw. Het enige bezwaar aan dit boek is de soms wat belerende of moraliserende toon van de auteur. Kaufman steekt het niet onder stoelen of banken dat hij waardering heeft voor de vrouw Snitkina, die het naast (soms tegen) een dominante man en schrijver waar wist te maken als partner, echtgenote, vriend, assistent, manager, drukker, uitgever, en dat zonder zichzelf te verloochenen.

Anna Snitkina had alle redenen om trots te zijn : in zesentwintig dagen had Dostojevski dankzij haar tikwerk een volledige roman kunnen produceren (86). Een andere vrouw op wie Dostojevski verliefd was, verklaarde waarom ze toch niet met hem wilde trouwen : ‘Hij lijkt voortdurend beslag op me te willen leggen – me volledig op te slokken. Ik was nooit mezelf bij hem. Hij heeft geen vrouw nodig zoals ik, absoluut niet. Zijn vrouw moet zich volledig aan hem wijden… En ik kan dat niet ; ik wil een eigen leven hebben.’ (100) Die vrouw zou Anna Grigorjevna Snitkina worden : ‘Hij was de zondige kunstenaar, zij zijn verlosser – een dynamiek die de valkuil van een ongezonde wederzijdse afhankelijkheid in zich bergt’ (101-102). Ze trouwden in 1867, voor Dostojevski was dit ‘een radicale breuk met de hel van de afgelopen zeven jaar en hij beschouwde zijn huwelijk met Anna die hij zijn ‘toekomstige alles’ noemde, als een “wederopstanding tot een nieuw leven”’ (119). Kort erna kreeg de schrijver een epileptische aanval, een schok voor de jonge vrouw (121). Twee maanden na hun bruiloft stapten ze op een trein naar Duitsland om te beginnen aan een huwelijksreis van drie maanden. Pas vier jaar later zouden ze naar Rusland terugkeren (141). Vroeger terugkeren was uitgesloten, want dan zou de zwaar onder de schulden gebukt gaande schrijver onmiddellijk de gevangenis in vliegen.

Het verblijf in het buitenland werd overschaduwd door enkele factoren : de geheimzinnige Polina Soeslova, een jonge schrijfster op wie Dostojevski verliefd was, maar die hem aan het lijntje hield en die nu en dan kwam opdagen, tot grote ergernis van de vrouw van Dostojevski ; ten tweede de voortdurende schulden die het paar moest aangaan om de gokverliezen van Dostojevski te compenseren (het casino van Baden-Baden, de favoriete Europese speeltuin voor de Russische aristocratie (175), Bad-Homburg) en de epileptische aanvallen van de echtgenoot. Dostojevski dacht dat hij door rustig en rationeel, doordacht, berekend te spelen een fortuin kon verdienen ; enkele keren is het hem gelukt te winnen, maar gewoonlijk was de eindsom dat hij totaal blut uit het casino kwam gestrompeld en vrouw en vrienden nederig moest smeken om geld. Hij besefte dat hij verslaafd was (‘dit vervloekte ge-gok’ en ‘dat aldoor maar denken aan gokken, die vervloekte monomanie’, 160-161), maar er zich aan onttrekken kon hij niet. Uit Anna’s dagboek blijkt dat ‘deze puriteinse en preutse jonge vrouw zich zelfs aangetrokken voelde tot sommige gevaarlijkere kanten van Dostojevski’s leven’ (172). Een van die kantjes was dat Dostojevski dacht dat het gokken noodzakelijk was voor zijn creativiteit (252), maar Anna nam het voorlopig filosofisch, stoïcijns (222) op.

Het verblijf in het buitenland was baanbrekend in het leven en het werk van Dostojevski : hij verloor er een dochtertje, verspilde er niet alleen zijn geld (dat hij eigenlijk niet had en voortdurend moest lenen), maar geraakte op de duur ook verlost van zijn gokverslaving, alweer dankzij zijn vrouw, bovendien had hij ruimschoots de tijd het leven in het Westen te observeren. De conclusies waren niet mals. In zijn Winterse notities over zomerse indrukken schetst hij een vernietigend beeld van de westerse samenleving, waarbij vooral Frankrijk het zwaar moet ontgelden. Westerlingen zijn individualistisch, kil en rationeel, egoïstisch, berekend, geld is hun afgod. Stilaan zal het slavofiele gedachtengoed de overhand krijgen : Rusland zal het beter doen en niet de fouten van het Westen maken. Aan een collega schreef hij : ‘Als je eens wist wat een diepe walging – haat bijna – Europa in mij heeft gewekt in deze vier jaar !’ (246 ; Anna had het over ‘deze vervloekte buitenlanden’, 259). Dostojevski zal als herboren ex-progressieveling terugkeren naar het autocratische Rusland. Toen ze in 1871 weer in Rusland waren, hield Dostojevski zijn belofte : ‘Er zou niets meer tussen hen komen – geen geheime minnaressen, geen roulette, geen ongeoorloofde passies op welk gebied dan ook.’ (256) Het genie kon beginnen aan de derde en meest vruchtbare periode in zijn leven waarin hij zijn beroemdste romans schreef die hem in heel de wereld lezers zouden opleveren. Het was dus uiteindelijk Anna die Fjodor redde van de ondergang (258)

Deel III (‘De beloning’) beschrijft in detail de laatste tien jaar in het leven van Anna en Fjodor Dostojevski. Dankzij zijn vrouw vond de schrijver de rust en de harmonie die nodig waren om te kunnen schrijven, zij was het manusje-van-alles in het gezin : de moeder, de huisvrouw, de redacteur, uitgever, manager van ’s mans literair werk. En dat heeft ze met brio gedaan, zoals in geuren en kleuren beschreven in de studie van Andrew Kaufman (267-350). Het verdienstelijke van dit boek is dat het zich concentreert op de vrouw van Dostojevski en niet op de schrijver, zoals het geval is in Alex Christofi’s boek Dostojevski en de liefde. Op die manier wordt Anna Sniktina eigenlijk gerehabiliteerd. In deel IV wordt het Nachleben van Dostojevski beschreven : de vijfendertigjarige weduwe als ‘Dostojevski’s hogepriesteres’, die de laatste achtendertig jaar van haar leven (1881-1918) diende als ‘de fakkeldraagster van zijn nalatenschap’ (356).

De enige smet op dit boek is de vreselijke transcriptie van Russische namen en realia door de vertaalster, die geen kaas heeft gegeten van Russische cultuur. Het is een uitgeverij als Spectrum onwaardig zulke stommiteiten te laten staan. Een roman van de Russische schrijver Toergenjev heet ‘On the Eve’ (p. 41) i.p.v. Aan de vooravond (sinds wanneer schrijven Russen in het Engels ?), Dostojevski zou meegewerkt hebben aan het tijdschrift Epotsj (70, passim), terwijl Epocha bedoeld is, het gejongleer met de jij- en u-vorm (95-97), terwijl Russen daar zeer formeel in zijn, raskol betekent niet kloof maar schisma (130), Pavlovsk wordt Pavlosk (134), Chomjakov (147) wordt Chomyzkov en is dus niet meer te traceren, Nekrasov was de succesvolle uitgever van het tijdschrift The Contemporary, maar in een noot geeft ze de Russische titel Sovremennik (282, op p. 373 wordt dat ineens Contemporary World), Dostojevski hield een lezing voor de Nobility Assembly Hall i.p.v. de Adelsvereniging (318), het gecensureerde hoofdstuk van Boze geesten Bij Tichon wordt hier ‘In Tichons’ (366), wat in het Nederlands totaal onbegrijpelijk is. En de bij ons allang ingeburgerde Jevgeni Onegin wordt hier ‘Eugene Onegin’ (332). Het is ook de vraag of toelichtingen van de vertaler terzake doen of nodig zijn : Kaufman schrijft dat in het Revolutiejaar 1848 ‘overal opstanden uitbraken’ (213), de vertaalster licht toe ‘om een liberaal systeem, een liberale grondwet of het verdrijven van buitenlandse overheersers af te dwingen’. Ook de aanvulling op p. 255 over Dostojevski’s antisemitisme had van de auteur moeten komen en niet van de vertaalster.

Het boek van Christofi is helemaal anders opgevat. Het is geen biografie, laat staan een cultuurhistorisch onderbouwde, maar een getuigenis van en over de schrijver, een beetje in de Franse traditie ‘… par lui-même’. Dat is verdienstelijk, maar tegelijk beperkt van opzet : de auteur brengt twee soorten getuigenissen. Ten eerste uit het werk van Dostojevski zelf, wat natuurlijk gevaarlijk is, want het gaat uit van de veronderstelling dat de geschriften autobiografisch zijn en plaatst een gelijkheidsteken tussen auteur en literaire personages. Ten tweede citeert de auteur uit brieven van de schrijver zelf, wat natuurlijk betrouwbaarder en authentieker is. Door zich uitsluitend te concentreren op het liefdesleven van de schrijver, krijgen we een indringend beeld van het intieme leven van Dostojevski, alhoewel dat nu ook weer niet erg gevarieerd of boeiend is : eerste huwelijk met een zieke weduwe en een venijnige (stief-) zoon, een onmogelijke flirt met een femme fatale, uiteindelijk het tweede huwelijk met een veel jongere vrouw die de chaotische schrijver redt van zijn gokverslaving. Voor wie grote belangstelling heeft voor het privéleven van de grote Rus en voor de mogelijk autobiografische achtergrond van heel wat literaire personages, is dit boek een goudmijn. Jammer dat de vertaling op vele plaatsen moeilijk leest.