Pieter Bergé. De leugens & de schaterlach. Sjostakovitsj’ geheime Stalin-satire.

Pieter Bergé. De leugens & de schaterlach. Sjostakovitsj’ geheime Stalin-satire. Gorredijk, Sterck & de Vreese, 2021, 127 p.

De Leuvense musicoloog Pieter Bergé heeft een leuk boekje geschreven over wat volgens sommigen een voetnoot is in Sjostakovitsj’ muzikale biografie. Het is een studie over de ‘anti-stalinistische’ satire De antiformalistische Rajok, geschreven na 1948, toen hij voor de tweede keer in zijn carrière zwaar gekapitteld werd door de partijideologen. In 1948 was dat de scherpslijper Andrej Zjdanov, partijbos van Leningrad en grote ideoloog van het stalinisme. Hij had al zijn pluimen verdiend met de haatcampagne tegen de schrijvers Achmatova en Zosjtsjenko, die hij in 1946 een serieuze veeg uit de pan had gegeven.

Tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog (zoals WO II in de Sovjetunie genoemd werd) hadden velen gehoopt dat de teugels wat gevierd zouden worden, wat ook het geval was, weliswaar niet uit humane overwegingen, wel omdat de oorlog andere zorgen baarde, maar na de oorlog draaide de ideologische scherpslijperij weer op volle toeren en ging alles wat niet beantwoordde aan de (onvoorspelbare) grillen van de Grote Leider zonder genade voor de bijl. Sjostakovitsj was in 1936 zwaar aangevallen wegens zijn opera Lady Macbeth van het district Mtsensk, maar hij was erin geslaagd zich te rehabiliteren, o.a. door zijn Leningrad-Symfonie. Na de oorlog zat hij weer helemaal in de gratie van Snorremans. Maar in 1948 op het inderhaast samengeroepen congres over de (zogezegd belabberde) toestand van de Sovjetmuziek moest hij er weer aan geloven.

Bij de dood van de Sovjetcomponist Sjostakovitsj (1975)was de mening overheersend dat hij een loyale Sovjetburger was of, nog erger, een hielenlikker die het regime gediend had. Daar kwam verandering in toen in 1979 ene Solomon Volkov in Amerika Testimony publiceerde (in het Nederlands vertaald als Getuigenis. Herinneringen van Dmitri Sjostakovitsj), dat hij uitgaf voor de memoires van de grote componist. In dit getuigenis wordt de visie op Sjostakovitsj helemaal op zijn kop gezet : hij was niet de grote meeloper, de lakei van Stalin, maar de geheime ‘dissident’, die in zijn werk totaal andere betekenissen legde dan wat men (in de Sovjetunie en in het Westen) er doorgaans in zag. Het hoeft niet te verwonderen dat dit boek sensatie verwekte en onder musicologen en muziekliefhebbers een bestseller werd. Maar het getuigenis van Volkov werd in twijfel getrokken – al de tegenargumenten (vervalsing, hineininterpretierung, de zgn. memoires zeggen meer over Volkov dan over Sjostakovitsj, en vele andere) worden uitvoerig en met verve uiteengezet in het eerste deel van dit boek. Eén ding zal uit deze hoogst interessante lectuur over deze hoogst onverkwikkelijke twisten duidelijk worden : de controverse zal blijven bestaan, de kampen zijn hopeloos verdeeld en van een verzoening kan moeilijk sprake zijn.

De visie van de ‘revisionisten’ (degenen die het beeld van Sjostakovitsj als trouwe Sovjetkunstenaar onderuithalen en Volkovs getuigenis voor waar aanzien) wordt kracht bijgezet door de ontdekking en publicatie van een lang in de lade opgeborgen geschrift van de componist – De antiformalistische rajok, waar hij waarschijnlijk in de loop van twintig jaar aan gewerkt heeft. Het is geen spetterend muziekstuk, de satire is veel te opzichtig en expliciet, maar het bevestigt de overtuiging dat Sjostakovitsj het moeilijk had met de rechtlijnige partijideologie en met kameraad Stalin persoonlijk, die dacht dat hij over alles en nog wat het eerste (en laatste) woord had en naar wiens infantiele pseudowetenschap devoot geluisterd werd. Wat dit boekje ook interessant maakt, is dat de tekst van deze rajok hier ook vertaald wordt. Rajok is een 18-19e eeuws volksvermaak, een peepshow, een kijkdoos, waarmee marktventers rondtrokken langs kermissen en jaarmarkten sinds de 18e eeuw en de mensen voor een kopeke wat primitief kijkplezier bezorgden. Pieter Bergé zegt dat de hier getoonde verhalen vaak religieus waren, maar steeds vaker ‘ook een maatschappijkritisch of zelfs politiek tintje’ (74) krijgen. Dat klopt, maar ze waren ook vaak erotisch, goedkope pornografie voor het volk. Sjostakovitsj werd ervan beschuldigd formalistisch te werk te gaan, de partijbonzen wilden dat de kunstenaars bij het volk aanleunden (ze bedoelden wellicht dat ze kunst moesten brengen die voor hen, de bonzen, begrijpelijk moest zijn) ; welnu Sjostakovitsj gebruikt in zijn kritiek op de partijdirectieven met name deze uiting van volkskunst. Het valt te betreuren dat de auteur en de vertaler (Xavier Verbeke, gespecialiseerd in de vertaling van libretti) ook het ‘smeuïge’ voorwoord (79) bij zijn Rajok niet vertaald hebben (te vinden op http://www.lingvarium.org/maisak/data/Shostakovich_Rayok) , want dat zegt toch ook veel over de schatologische, zeg maar volkse belangstelling van de grote intellectueel. Kortom, een leuk en instructief boekje over een niet onbelangrijke voetnoot.