Recensies

Olaf Kühl. Z Kurze Geschichte Russlands, von seinem Ende her gesehen.

Olaf Kühl. Z Kurze Geschichte Russlands, von seinem Ende her gesehen. Berlin, Rowohlt, 2023, 223 p. ISBN 978-3-7371-0175-2.

Het is de titel van het boek die me geïntrigeerd heeft. Het is als het ware een terugblik op de geschiedenis van Rusland achterwaarts, waarbij natuurlijk de vraag rijst wanneer dat einde te verwachten valt. Daarover gaan de laatste bladzijden van dit voor Rusland harde boek (212-219).

De auteur is iemand die met kennis van zaken spreekt : hij heeft Slavistiek gestudeerd en heeft 25 jaar gewerkt als adviseur van de burgemeesters van Berlijn. Door zijn talrijke reizen door de Sovjetunie en Rusland heeft hij een zicht gekregen op wat het land en de mensen beweegt. Viele anekdoten die hij aanhaalt, tonen aan dat we met een insider te maken hebben die krasse beweringen staaft aan de hand van persoonlijke belevenissen.

De Duitse slavist komt er dikwijls op terug dat Rusland een totaal andere koers had kunnen inslagen na en dankzij de perestrojka en wat voor een geweldig land het had kunnen worden (‘was Russland sein könnte’, 9). In die zin zal hij weinig bijval krijgen van Russen die doorgaans geen goed woord overhebben voor Gorbatsjov. In 1991, toen het imperium instortte, had Rusland nog zijn reusachtig territorium, de rijkdom van de bodemschatten, goed opgeleide vakmensen, innovatieve kracht en enthousiasme van jonge mensen, maar Rusland heeft al deze mogelijkheden onbenut gelaten en zich ‘verschanst in een mentale vesting’, ‘sich in Umzingelungsängsten eingemauert, sich in Phantomschmerzen über verlorenes Territorium hineingesteigert’ (14). Kühl stelt dat wij het allemaal wel min of meer wisten, maar dat we het niet wilden zien of het gerationaliseerd, verdrongen hebben.

De balans van dertig jaar bezig zijn met Rusland is schokkend. Kühl stelt dat wanneer Rusland wakker zal schieten, het deze realiteit onder ogen zal moeten zien :

  1. In de poging om het ‘broedervolk’ te onderwerpen, heeft het elke mogelijke relatie met de Oekraïners definitief onmogelijk gemaakt.

  2. Het heeft tien- of honderdduizenden mensen vermoord.

  3. Het heeft het nationaal bewustzijn van het Oekraïense volk sinds 2014 tot leven gewekt en sinds de aanval in 2022 in het extreme gedreven.

  4. Het heeft grote delen van het Oekraïense territorium verwoest, de infrastructuur vernietigd en steden onbewoonbaar gemaakt.

  5. Het heeft daardoor Oekraïne als onderdeel van het oude imperium verloren. Zelfs wanneer het gebied veroverd wordt, zullen de mensen ofwel dood zijn ofwel tot vijanden geworden zijn.

  6. De Russen hebben bewezen na deze waanzinsdaad te zijn zoals de “nazi’s” die ze zogezegd wilden verdrijven.’ (213)

In heel het conflict ziet de auteur bij de Russen geen reflectie, geen verwerken, geen verantwoording, niemand draagt de verantwoordelijkheid. En daarbij citeert hij de woorden van Doema-voorzitter Pjotr Tolstoj (nazaat van Lev Tolstoj) na de aanslag op de Krimbrug : ‘Het antwoord moet maximaal hard zijn : bruggen, elektriciteitscentrales, alle wegen naar Polen, militaire kwartieren en regeringsbunkers. We moeten de Oekraïne terugslaan tot in de 18e eeuw. Later, na de overwinning, bouwen we het weer op.’ (215)

Volgens de auteur heeft Rusland alle mythes, die rond het land zweefden, eigenhandig vernietigd (216). De visie van de socialistische wereldrevolutie heeft plaats geruimd voor de zonder principes levende nieuwe rijken. De feestdag van de Oktoberrevolutie is afgeschaft. De overwinning op het Duitse nationaalsocialisme wordt belangrijker geacht, maar Rusland haalt nu deze overwinning onderuit door heel de wereld te laten zien tot welke misdaden het in staat is – het uitmoorden van weerloze burgers, het ontvoeren van Oekraïense kinderen naar Rusland (zoals Poolse kinderen door de SS naar Duitsland gebracht werden om daar onder dwang gegermaniseerd te worden). Kühl schrijft dat zijn hand beeft wanneer hij deze vergelijkingen neerschrijft, deze innerlijke weerstand toont aan hoe ‘schockierend frisch diese Erkenntnisse sind, wie sehr sie mit dem auf imperialen Hochglanz polierten Bild kollidieren, mit dem Russland die Welt lange erfolgreich bezauberte.’ (217)

De conclusie is hard : ‘Auch das Dritte Reich hat niemand vom Irrsinn seines Rassenwahns und Übermenschentums «überzeugt». Es musste erst besiegt werden. Die Kapitulation war die Voraussetzung der Heilung.’ (218) Al in zijn voorwoord had de auteur gesteld : ‘für dieses Russland ist es die einzige Rettung, endgültig besiegt zu werden’ (10).

In zijn boek probeert Olaf Kühl te verklaren waar deze pessimistische visie vandaan komt. Hij neemt 30 jaar Rusland onder de loep en zet alles op een rijtje :

  1. Het hoofd van de orthodoxe kerk, patriarch Kirill, noemt de oorlog, die hij steunt, ‘een metafysisch conflict’ (16). Sommigen gaan verder en hebben het over de de-satanisering van Oekraïne.

  2. Tegenstanders vermoorden met gift heeft in Rusland een lange traditie (bv. Trotski in 1940). En de moordenaars worden gedecoreerd – zo de slachters van Boetsja (22).

  3. Het klimaat in Rusland is sinds de jaren negentig verruwd, brutaler geworden, drugs, huiselijk geweld, leger en KGB die meedoen aan de smokkel van heroïne.

  4. Het toverwoord was “overwinning”. Toen de vermoorde dochter van de Kremlinideoloog Aleksandr Doegin begraven werd, werd er geschreeuwd : ‘Eén land ! Eén president ! En één overwinning !’ Kühl doet het denken aan het nazi-parool ‘Ein Volk ! Ein Führer ! Ein Reich !’ bij de Anschluss van Oostenrijk in 1938.

  5. Voor ‘fascist’ wordt iedereen uitgemaakt die zich verzet tegen de expansiedrift van Rusland, in de eerste plaats de Oekraïners.

  6. De verloedering van de Russische taal die als ‘kloakenhaft’ (taal van de riool) (58) ervaren wordt.

  7. Jeltsin heeft de jonge Russische democratie proberen te verdedigen met ondemocratische middelen (de beschieting van het parlement in 1993) en daardoor de weg gebaand voor de autoritaire Poetin.

  8. Alle pogingen om met het verleden in het reine te komen, zijn monddood gemaakt (het opdoeken van de mensenrechtenorganisatie Memorial). Voor de misdaden van het verleden – de miljoenen slachtoffers onder Stalin – is nooit een excuus geuit, laat staan iemand ter verantwoording geroepen (81). Er heeft geen “perlustratie” plaatsgevonden, het doorlichten van ex-Sovjetambtenaren op hun verleden, zoals in andere ex-communistische landen (Polen) wel gebeurd is. Ook de kerk heeft haar stalinistische verleden niet afgezworen (127).

  9. De uitschakeling van de media. Kritische televisiestations werden onderworpen aan het Kremlin. Veel van de journalisten hebben voor geld gekozen tegen de waarheid (88). Zij hebben meegewerkt aan de voorbereiding van de oorlog, waarvoor de bevolking psychologisch en ideologisch klaargestoomd moest worden.

  10. Van de strijd tegen de corruptie is geen werk gemaakt. Zelfs Medvedjev had het over ‘een primitieve economie, gebaseerd op ruwe grondstoffen en endemische corruptie’ (111). In plaats van te investeren in spitstechnologie (Skolkovo als ‘Potemkins Dorp’), heeft men de voorkeur gegeven aan pronkerige paleizen of de geldverslindende Olympische Spelen van 2014.

  11. In plaats van zich te werpen op de ontginning van Siberië met rijke bodemschatten (dat nu aan de Chinezen verkwanseld wordt, 194), heeft het land zich vastgebeten in een klein schiereilandje waarvoor het oorlog voert (‘ein winziges Fleckchen Erde, weil sie von Esoterikern und Kirchenoberen historisch, religiös und ideologisch mit Bedeutung aufgeladen wird’, 196). Maar zelfs de ‘Heimkehr der Krim ins Reich’ was voor Poetin nog niet de grote overwinning (143).

  12. Waarom kijkt Rusland niet naar de toekomst en staart het zich blind op het verleden ? Daarbij blijken ze dat verleden regelmatig te vervalsen.

  13. Al van in het begin (1991) werd (de) Oekraïne door veel Russische politici niet ernstig genomen en voor volwaardig aangezien. Aleksandr Doegin ziet de oorlog tegen Oekraïne als een apocalyptische, beslissende slacht tussen het Westen en Rusland. Er zijn maar twee mogelijkheden : ofwel overwinning ofwel helemaal niets, van een wapenstilstand of een terugtrekken kan geen sprake zijn (171).

  14. Volgens Kühl hebben zo goed als alle westerse politici de andere kant opgekeken (177) : voor de persoonlijke hebzucht van Poetin, voor zijn ordinaire, seksueel agressieve manier van denken en spreken, zijn taal van de goot, voor de agressie van het regime, de door vernietiging en dood bezeten leider (‘der nekrophile Mensch’, voor wie alleen ‘na mij de zondvloed’ geldt) en voor zijn retoriek van de verwarring (er zou geen objectieve waarheid bestaan).

Het eindoordeel van de auteur luidt : ‘Poetin heeft Rusland aan de afgrond gebracht.’ (197), zelfs de elite begint hem als een loser te beschouwen (208). Na zijn val zal Rusland met zichzelf in het reine moeten zien te komen en aan een ‘pijnlijk reinigingsproces’ (211) moeten beginnen. De vraag is wie de rol van exorcist, van duiveluitdrijver op zich zal nemen ? ‘Die Kräfte der geistigen Genesung aber müssen von innen kommen.’ (219)

Het originele aan dit boek is dat het de geschiedenis van Rusland vanuit nu begint en verklaart hoe het zover is gekomen. Warm aanbevolen lectuur over een weinig verkwikkend onderwerp.

Kristina Sabaliauskaitė. Peters keizerin II

Kristina Sabaliauskaitė. Peters keizerin II. Amsterdam, Prometheus, 2023, 358 p.(Orig. titel «Petro imperatorė II»). Vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen.

Op 21 februari 2022 plaatste ik op deze website mijn recensie van de historische roman van de Litouwse schrijfster Kristina Sabaliauskaitė over de vrouw van Peter de Grote - Catherina I, ‘de assepoester van de XVIIIe eeuw’. Ik was enthousiast over de roman : origineel, plastisch, in zekere zin feministisch – het hele verhaal wordt geschreven vanuit het standpunt, door de ogen van Catherina I. Zopas is deel II verschenen, waar wel wat naar uitgekeken werd, gezien het grote succes dat deze roman ten deel gevallen is. In Litouwen is het een bestseller.

Het enthousiasme is gebleven bij de lectuur van deel II van deze omvangrijke roman. Het gezichtspunt blijft origineel – op haar sterfbed beschrijft de Russische keizerin Catherina I haar leven met Peter I of de Grote van Rusland. In dit deel beschrijft ze het tweede deel van haar leven met deze Russische gigant, van 1712 tot 1727, het jaar van haar dood. Eigenlijk is het een biografie van Peter I en Catherina I, maar dan geschreven niet door een historicus, maar door de ‘heldin’ zelf. Dat maakt het interessant, het geeft niet de visie van de patriottische geschiedschrijver, maar van de betrokkene zelf. Boeiend daarbij is dat Catherina niet alleen inzicht geeft in zichzelf, maar ook in Peter I : ‘Ik kon misschien geen boeken of brieven lezen, maar was daarentegen beter dan anderen in staat om te lezen wat er zich in Peters hoofd afspeelde.’ (303)

Net als deel I is het vervolg van deze historische roman een overtuigende poging om door te dringen in de psychologie van de Russische keizerin Catherina I, waarbij misschien zal opvallen dat de auteur toch iets slimmer en ontwikkelder is dan het door haar beschreven personage. Je kunt je vragen stellen bij Catherina’s bewering dat de ambassadeurs bij haar kroning tot keizerin depêches naar alle delen van Europa stuurden met de woorden ‘Catharine, l’impératrice de Pierre le Grand’, waar ze aan toe voegde : ‘Voor zover ik Frans kende, begreep ik dat dat betekende : Catharina, de keizerin van de grote steen’ (318). Bijzonder geslaagd vind ik de covers van de in twee delen gepubliceerde vertaling : op de cover van deel I staat het portret van Peter I boven dat van Catherina, maar op deel II staat Catherina boven Peter. De samenvatting van heel het levensverhaal van de assepoester van de Russische XVIIIe eeuw.

Voor wie vertrouwd is met de biografie van Peter I, is dit boek een goudmijn. Er zijn zoveel details in opgenomen en uitgewerkt die aantonen dat de auteur goed vertrouwd is met het onderwerp. Over tientallen episodes uit hun relatie worden gedetailleerde portretten geschilderd : Mensjikov (de centrale figuur in het leven van Catherina en van Peter), de reis naar het Westen in 176-1717, de pikante geschiedenis van Aleksej Petrovitsj, de zoon van Peter die zich verzette tegen de hervormingen van zijn vader, de inrichting van kuuroorden in Karelië, de veldtocht tegen Perzië (in 1723) en de liefdesgeschiedenis van Peter met Maria Cantemir, e.v.a. die in detail beschreven worden en getuigen van de grote vertrouwdheid van de auteur met het onderwerp.

Mensjikov is een typische figuur van het nieuwe Rusland van Peter : omhooggeklommen uit het niets, gunsteling van de tsaar en van zijn vrouw, die hij eerst uitgeprobeerd heeft vooraleer ze aan Peter te schenken, de eerste man in Peters nieuwe stad tijdens diens afwezigheid, maar ook de maffioso die de schatkist leegplunderde. Peter wist dat en heeft enkele keren op het punt gestaan om hem te bestraffen, ‘maar Pieter begreep donders goed dat wanneer hij Aleksander zou aanpakken, hij geen loyale medestander meer had’ (83). De auteur over een van de ziektes van Rusland : ‘Heel Rusland stal omdat het de enige manier was om onder Pieters regime te overleven’ (109). Zowel Catherina als Mensjikov zijn zich bewust van de toevalligheden van het lot van een hoveling : ‘Aan het Russische hof kon je maar van één ding zeker zijn : vroeg of laat zou je onvermijdelijk ten onder gaan’ (301). In Rusland ‘kwelde de tsaar zijn omgeving, zijn slachtoffers kwelden andere, lagergeplaatste personen die van hen afhankelijk waren, en ergens onderaan sluimerde met een glazige blik in de ogen het onderdrukte en door iedereen gekwelde volk, dat enkel wilde overleven, vegeteren en meer niet’ (105). Het is een land ‘waar je niet kunt huilen’ en waar ‘met hulp van de kerk zelfs de zonden van een autocraat kunnen verdwijnen’ (10), dit laatste is natuurlijk een verwijzing naar de theologische rechtvaardiging van het vonnis tegen de troonopvolger Aleksej Petrovitsj door de nieuwbakken hoftheoloog Feofan Prokopovitsj.

Centraal in het boek staat natuurlijk de figuur van tsaar Peter, die getekend wordt in al zijn energie en onvermoeibare inzet voor hervormingen, waarbij hij noch zichzelf noch zijn onderdanen ontziet of spaart, maar ook in al zijn tirannieke brutaliteit. En zijn gebrek aan beschaving. Ook in Denemarken zou hij het huis van zijn gastheer verwoest hebben (174), net zoals zijn ongelikte gezellen hadden gedaan in Engeland tijdens zijn eerste reis naar het Westen (1697-98) of tijdens de tweede reis naar de Nederlanden (195). Het brengt de beroemde uitspraak van de Britse historicus Toynbee in herinnering : voor hem was Peter de ‘homo occidentalis mechanicus neobarbarus’. De ongegeneerde tirannie van Peter vat de auteur samen in volgende anekdote. Toen de tsaar op bezoek was bij de preutse Pruisische koning Friedrich Wilhelm I zag hij in diens paleis een kostbaar beeldhouwwerk : ‘de heidense Romeinse god Priapus, naakt, grijnzend en met een enorme stijve van marmer’. Hij beval Catherina ‘een kus te drukken op de lippen van die obscene marmeren godheid en met mijn hand zijn marmeren Schwanz te masseren’ (216). Of Peter met dergelijke grappen erin slaagde de sympathie of het respect van de westerlingen te winnen, valt te betwijfelen.

Peter was bezeten door zijn toekomstdroom – van Rusland een beschaafd land maken : ‘Voor jullie doe ik mijn best, zodat jullie in een beter Rusland kunnen wonen – jij en onze kinderen en kleinkinderen en het hele Russische volk. Het zijn immers getalenteerde mensen, die bergen kunnen verzetten als ze willen… We moeten op de een of andere manier dat Europa zien in te halen [een obsessie van de Russen], punt uit. Maar wat doe je eraan wanneer onze mensen dom en lui zijn en niets snappen, alsof het kinderen zijn ? Hoe hadden ze ook het moeten leren ? Wat hebben ze immers gezien ? Het Tataarse juk, gekke tsaren en luie, bloeddorstige bojaren… Je bent wel genoodzaakt om de Rus met een zweep af te ranselen, zodat hij het begrijpt en leert – geen enkel kind heeft immers zonder de roede het abc geleerd.’ (106) Kortom, hij ‘trok Rusland omhoog uit het moeras van stompzinnigheid’ (108). Dat zou ook de hardvochtigheid verklaren waarmee hij zijn weerbarstige zoon – troonopvolger Aleksej Petrovitsj – aanpakte : ‘Je moet onze mensen stevig onder de duim houden, o ja, heel stevig… En dan wil ik nog wel dat ze als echte mensen gaan leven… Ik heb verdorie mijn hele leven aan hen, aan Rusland opgeofferd, kijk hier, mijn handen zijn een en al eelt, mijn beide flanken zijn bezaaid met oorlogswonden, ik hoest de longen uit mijn lijf, mijn ogen zijn stekeblind geworden van al mijn oekazes… Ik kon Rusland, dat op het punt staat om een humaan land te worden, immers niet aan Aleksej nalaten… hij zou het terugwerpen naar de periode waarin ik ben begonnen, naar die duisternis… dat zou betekenen dat mijn hele leven voor niets is geweest !’ (226, vgl. ook 78, 96, 98)

Het boek bevat veel indrukwekkende beschrijvingen van episodes uit het leven van Peter, die getuigen van veel zin voor detail en verteltalent. Zo zijn er de optochten van de Dronken Synode (89-93) of het middagmaal dat de ambassadeurs werd aangeboden in Peterhof ter gelegenheid van Peters verjaardag (115-118), dat eindigde in een groot bacchanaal waarop de gezanten gedwongen werden te zuipen tot ze er bij neervielen.

Catherina denkt vanop haar sterfbed terug aan haar leven met Peter, ook de reis die ze samen met hem naar het Westen maakte in 1716-1717 komt uitvoerig aan bod. In Amsterdam ‘begreep ik dat de Hollander het volkomen tegengestelde is van de Rus. Het was verbazingwekkend dat Pieter de Russen zo graag in Hollanders wilde veranderen. Dat was volstrekt ondenkbaar [hier deelt Catherina de mening van Jean-Jacques Rousseau, die in zijn Contrat social Peters hervormingen zwaar kritiseerde] ; hun karakters kwamen totaal niet overeen. Ze verschilden van elkaar als Amsterdam van Sint-Petersburg. Zowel de een als de ander had bruggen en kanalen, maar steden waar ook ter wereld die minder gemeenschappelijks hadden, kon je waarschijnlijk niet vinden. Zowel de Russen als de Hollanders hadden een hoofd, armen en benen, maar de Heer had geen volkeren geschapen die meer van elkaar verschilden.’ (197) En ‘Ja, Amsterdam was de tegenpool van ons Sint-Petersburg, de vrouwen hier hielden zich bezig met ambachten, wetenschappen, schone kunsten en waren soms duidelijk slimmer dan mannen ; zelfs slimmer dan soevereinen. Ze stonden rechtop, keken Pieter in de ogen en spraken uit zichzelf, zonder dat hun iets werd gevraagd.’ (200)

De omvangrijke roman is geschreven in een rijke en hier en daar volkse taal, die het effect niet schuwt. Catherina betreurde het erg dat ze niet mee mocht naar Parijs ; vandaaruit stuurde Peter haar briefjes dat hij haar miste. Haar commentaar : ‘Ik geloofde er geen woord van – hij had me zelf immers niet toegestaan om naar Parijs te gaan. Ik voelde aan mijn water dat Pieter me daar ontrouw was.’ (212) Over het nogal kwistig gebruik van obscene woorden kan ik niet oordelen, omdat ik het origineel niet kan lezen. De auteur noemt de kleinzoon van Peter (Pjotr Aleksejevitsj) ‘dat kleine kutjoch’ (27) en waarom struiken nu per se ‘klotestruiken’ (76) genoemd moeten worden, is me een raadsel.

Het relaas van Catherina is het verhaal van een verliefde vrouw die heen en weer geslingerd wordt tussen liefde en haat voor haar minnaar en man. Ze kan genieten van zijn ‘stevige omhelzing, die al vele jaren mijn enige thuis was’ (264), maar ook afgestoten worden door zijn ontrouw en onredelijke uitbarstingen van woede. Na de Perzische campagne, waar ze een affaire begint met haar kamerheer Willem Mons, ‘hield ik niet meer van Pieter, werd niet meer uitgeput door gevoelens voor hem. En misschien had ik nooit van hem gehouden. Nu had hij – oud en vermoeid, mij nodig, nu kon hij niet zonder mij. Nu kon ik over hem heersen, nu was hij helemaal van mij ; nu was ik Peter de Grotes keizerin.’ (317) Geslaagd zijn ook de covers van de roman : deel I brengt het portret van Peter met daaronder dat van Catherina, op de cover van deel II staat Catherina boven Peter.

Voltaire. Vol’ter. Istorija rossijskoj imperii pri Petre Velikom.

Voltaire. Vol’ter. Istorija rossijskoj imperii pri Petre Velikom. Sint-Petersburg, Nestor-Istorija, 2022, 376 p. ISBN 978-5-4469-2082-2. (Voltaire. Histoire de la Russie sous Pierre le Grand)

De Franse denker Voltaire had een speciale voorliefde voor Rusland. Dat kwam door de figuur van Peter I (de Grote) die in zijn ogen belangrijke dingen had gedaan die voor een Verlichter van fundamenteel belang waren : breken met het verleden en met de macht van de kerk, invoeren van hervormingen op westerse leest, tolerantie inzake godsdienst. In de figuur van Peter de Grote zag hij al de eigenschappen belichaamd die hij voor een verlichte vorst nodig achtte.

Hij heeft in drie werken over Peter geschreven : Histoire de Charles XII, Anecdotes sur le czar Pierre le Grand en uiteindelijk in zijn opus magnum Histoire de l’empire de Russie sous Pierre le Grand (1760-1763).

Poesjkin was erg te spreken over Voltaire : hij zou ‘de fakkel van de filosofie in de duistere archieven van de geschiedenis’ hebben gebracht, voor een kind van de Verlichting beslist een positieve evaluatie. Voor zijn geschiedenis van Peter de Grote kreeg Voltaire de opdracht (bestelling) van het Russische hof in 1757, in 1759 verscheen het eerste deel, in 1763 het tweede. Het werk riep meteen een levendige polemiek onder de tijdgenoten op en het werd het wellicht bekendste werk van de Franse Ruslandstudie in de 18e eeuw. Ook de 19e-eeuwse Peterkenner Oestrjalov was vernietigend. Maar desalniettemin heeft dit ‘klassieke werk van de verlichte geschiedschrijving van de XVIIIe eeuw’ (5) de aandacht van Russische historici en westerse Ruslandkenners gaande gehouden, getuige deze indrukwekkende uitgave. Ze bevat de volledige vertaling van Voltaires hoofdwerk met uitvoerig commentaar. Voor de noodzakelijke toelichting bij Voltaires werk konden de Russische uitgevers terugvallen op de zeer uitvoerige studie van de Fransman Michel Mervaud in de Oeuvres Complètes de Voltaire (1999, vol. 46-47). We kunnen er niet omheen kijken dat in Voltaires werk heel wat fouten te vinden zijn, waarop ook al door tijdgenoten gewezen werd en die door de Russische correspondenten van de Franse ‘philosophe’ rechtgezet werden. Een deel van die bezwaren heeft Voltaire verwerkt in nieuwe uitgaven, maar sommige heeft hij verworpen en soms nogal arrogant van de hand gewezen. In totaal kreeg hij 500 aanmerkingen, van de door de Russen aangestipte feitelijke fouten verbeterde hij er 27, 63 liet hij onaangeroerd, in deel II bracht hij 68 correcties aan van de 179 opmerkingen. Interessant is dat de animositeit of zelfs vijandigheid van de Russische geleerden jegens Voltaires voornemen al begon nog voor de Fransman zich aan het schrijven had gezet. Een bekend fenomeen dus – alleen een Rus kan de geschiedenis van Rusland schrijven. Dat heeft natuurlijk de welwillendheid van Russische historici niet in de hand gewerkt. De publicatie van Sergej Mezin en Michail Kovaljov, die deze geschiedenis van uitvoerig commentaar en een indrukwekkende inleiding voorzien hebben, is een poging om Voltaire voor de hedendaagse lezer te rehabiliteren : hij heeft stommiteiten begaan in zijn boek over Peter, maar het heeft ook een grote verdienste als filosofisch geïnspireerde historiografie, waarbij niet altijd (of alleen) de feiten van belang zijn, maar ook de interpretatie ervan, de selectie, in de mate dat de geselecteerde onderwerpen passen in het filosofische concept van de verlichte geschiedschrijver.

Voltaire had het duidelijk voor Peter en vond hem een groter man dan de Zweedse koning Karel XII, zijn tegenspeler. Hij stelt dat hij zijn fouten niet ‘zal verhelen, maar ik zal ophemelen niet alleen wat hij aan groots en moois heeft gedaan, maar ook dat wat hij wilde doen’ (8). Dus een bewuste idealisering van het beeld van de tsaar-hervormer. Groot vindt hij Peter omdat hij de naam ‘de Grote’ verdiend heeft niet dankzij zijn overwinningen (zoals Karel XII), maar door zijn hervormingen ten gunste van Rusland. Voor hem was Peter de ‘belichaming van de vooruitgang’, ‘de held van de wereldgeschiedenis die de mensheid uit de tijd van de barbarij haalde’ (11). Peter was de verlichte vorst-hervormer die tegenover zijn eigen onwetend volk stond (32-33). Het zal niet verwonderen dat de opdrachtgevers – de keizerin Elisabet (de dochter van Peter I) en haar gunsteling Ivan Sjoevalov – te spreken waren over Voltaires aanpak. Sjoevalov liet hem weten : ‘Uw pen is een leger waard.’ (22) Voltaire verdedigde zich door te stellen dat het idee om het boek te schrijven hem ‘niet ingegeven was vanuit Rusland, maar gegroeid was vanuit zijn eigen geschiedfilosofische zoektocht en literaire interesse’ (22). De uitgever noemt het conflict ‘de tegenstelling tussen de filosoof en de geleerde’ (29) en Voltaire was duidelijk geen kamergeleerde (31), in al zijn geschriften legde hij meer de nadruk op de literaire kant van zijn werk dan op informatie over zijn bronnen.

Mezin en Kovaljov onderstrepen dat er in Voltaires behandeling van Peter nogal wat overdrijving zit en, wat zij noemen, ‘verlicht antihistorisme’ (40). ‘Het onbegrensde geloof van de Verlichters in de vooruitgang bracht een nieuw soort religie voort, die nood had aan eigen heiligen (Peter de Grote) en aan wonderen (het scheppen van een nieuw Rusland)’ ; ze stellen ook dat ‘de prijs van de vooruitgang ten koste van honderdduizenden mensen voor Voltaire niet buitengewoon leek’ (40). In zijn boek over de Franse ‘philosophes’ van de XVIIIe eeuw en Rusland stelt Albert Lortholary dat Voltaires boek over Peter niet zozeer een historische studie is, als wel het uitwerken van een mythe (40). Voor de Franse historicus was Rusland een proefveld waarop een gigantisch historisch experiment werd uitgeprobeerd – ‘door de wil en het verstand van één man werd een nieuwe geciviliseerde natie’ tot stand gebracht (39). Voor hem is Peter de schepper, de demiurg (50). Om dat aspect dik in de verf te zetten, moest Voltaire de aandacht van de lezer afleiden van de menselijke zwakheden van zijn held (54), die worden niet verzwegen, maar krijgen niet de grootste aandacht. Het kleine wordt geminimaliseerd ten gunste van het grote…(53) Een goed voorbeeld daarvan is de tragedie met zijn zoon Aleksej, de troonopvolger die geen belangstelling had voor het werk, de plannen en de ambities van zijn vader, en daardoor in conflict raakte met de autocratische tsaar (67). Voltaire besefte heel goed over wie hij schreef, toen hij in 1760 aan iemand bekende : ‘Indien de tsaar nog zou leven, zou ik honderd mijl ver weglopen om niet in de buurt van deze centaur te zijn, voor de helft mens en voor de helft paard, die zoveel mensen te gronde heeft gericht voor zijn plezier, terwijl hij tegelijkertijd de anderen beschaving bijbracht’ (53). De kwintessens van Voltaires Peter-beeld schetst hijzelf : ‘Europa heeft erkend dat hij van roem hield, maar ze voor het goede doel heeft ingezet, dat zijn tekorten nooit zijn grote trekken minimaliseren, dat hij als mens zijn keerzijden heeft, maar dat hij als monarch altijd groot was. Dat hij in alles de natuur overwonnen heeft – in zijn onderdanen, in zichzelf, te land en ter zee, maar dat hij ze overwonnen heeft om ze te verbeteren. De kunsten die hij met eigen handen overbracht naar de landen die toen aanzienlijk wild waren, brachten vruchten voort, getuigen van zijn genie en hebben zijn nagedachtenis vereeuwigd.’ (55) Met dit alles was Peter voor de Franse Verlichter toch niet het ideaal van de verlichte monarch, omdat hij een despoot was, en een ‘verlicht despoot’ was niet acceptabel voor een filosoof (55).

Behalve de volledige vertaling van Voltaires werk bevat deze uitgave ook een uitvoerige inleiding (1-92), waarin Mezin en Kovaljov gedetailleerd ingaan op alle mogelijke aspecten die met dit invloedrijke werk te maken hebben : de jarenlange occupatie van de Verlichter met de intrigerende figuur van Peter, de polemiek met Russische wetenschappers (Lomonosov, Miller), de bronnen voor zijn werk, Russische archiefstukken die voor hem vertaald werden, Voltaire over het pre-petrinische Rusland, oorlog en diplomatie van Peters in Voltaires ogen, de tragedie met zijn zoon Aleksej, de reacties van tijdgenoten, historici over dit boek en tenslotte ‘de lange weg naar de Russische lezer’, de eerste volledige vertaling, eveneens van de hand van Sergej Mezin. Mezin is een dixhuitièmist in hart en nieren, met interessante studies over Peter I in Frankrijk (2022) en Diderot en de Russische beschaving (2018), die hier op een indrukwekkende manier blijk geeft van zijn vertrouwdheid met het onderwerp, dat hij leesbaar brengt.

De auteurs hebben het wel nagelaten parallellen te trekken met het heden. Zo verwijzen ze naar de eerste gedetailleerde studie over Voltaires boek van de hand van de Russische emigrant Jevgeni Sjmoerlo, gepubliceerd in Praag in 1929 en dat in een miserabele oplage, terwijl dit boek ook maar op 300 ex. is gedrukt ! Niet gebruikt is ook het citaat van Voltaire dat er ‘ongetwijfeld geen monarch te vinden zou zijn die het leven van Karel XII leest en niet genezen zou raken van de waanzinnige manie om te veroveren.’ (6), een prachtige uitspraak die aantoont dat ofwel Voltaire geen gelijk heeft ofwel Poetin het boek niet gelezen heeft. Van actuele betekenis is ook de conclusie van Voltaire over het leven van de Zweedse koning : ‘Zijn leven moet dienen als lering voor de heersers dat vreedzaam bestuur gelukkiger en groter is dan dergelijke roem.’ (10) Aan de huidige heerser in Rusland, die volgens de minister van Buitenlandse Zaken Lavrov maar drie adviseurs heeft – Peter de Grote, Ivan de Verschrikkelijke en Catherina de Grote – is deze wijsheid niet besteed. De auteurs stellen dat Voltaire zich in zijn Geschiedenis van Ruslandonder Peter de Grote tot doel stelde Peter I in al zijn grootheid te laten zien, zonder te focussen op zijn tekorten en fouten (53). Hetzelfde kan gezegd worden van heel wat 20e-eeuwse fellow travellers die op alle mogelijke manier proberen de verdiensten van Stalin in de verf te zetten. Heeft de mensheid dan toch niets geleerd ?

Rob Hartmans. De tsaar in Zaandam. De reizen van Peter de Grote naar Nederland.

Rob Hartmans. De tsaar in Zaandam. De reizen van Peter de Grote naar Nederland. Utrecht, Omniboek, 2022, 176 p.

In dit mooi geïllustreerd boek schetst de auteur het verblijf van de Russische tsaar Peter I (de Grote) (1672-1725) in de Republiek : de eerste keer tijdens het zgn. Grote Gezantschap (1697-1698), de tweede keer in 1716-1717. Tijdens zijn eerste bezoek kwam Peter om militaire steun vragen in zijn strijd tegen de Turken, die de Zwarte Zee beheersten, zodat de Russen geen uitweg naar de Middellandse Zee hadden, tijdens zijn tweede reis kwam hij nog eens om de steun van de Republiek vragen in zijn strijd tegen de Zweden, die hij weliswaar verslagen had – in de slag bij Poltava (1709), maar die weigerden de vrede te sluiten. Peter moet toch beseft hebben dat de Republiek hem niet kon helpen, gebonden als ze waren door een verdrag met Zweden. Daarom ging Peter, op aanraden van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm I, dan maar bij Frankrijk aankloppen. Met succes. Dat verklaart ook waarom Peter na zijn bezoek aan Nederland doorreisde naar Frankrijk en aldus in de Oostenrijkse Nederlanden terechtkwam.

Voor Nederland is de figuur van Peter de Grote een beetje iconisch. Het is in de Republiek dat hij de inspiratie heeft opgedaan om zijn land te moderniseren, hij heeft in Zaandam gewerkt op de scheepswerven, een met nogal wat verhalen gekleurde geschiedenis – de monarch van een groot land die met eigen handen op een Zaanse werf een schip leert bouwen (je ziet het Lodewijk XIV niet meteen doen). Na één week Zaandam is hij naar Amsterdam getrokken, waar hij door zijn vriend Nicolaes Witsen, burgemeester van de stad en Ruslandkenner, ondergebracht werd op de scheepswerven van de VOC. Nederland kan dus niet zonder reden trots zijn op de rol die het heeft gespeeld in het tot stand komen van het moderne, verwesterde, petrinische Rusland. Dat de Russische tsaar bovendien ook nog Nederlands sprak, heeft die trots nog meer gevoed. Over het Nederlands van de tsaar zijn de meningen verdeeld, ik denk dat hij zich uit de slag kon trekken in het Nederlands (of misschien wel Nederduits), want in Nederland en België had hij geen tolk nodig. En toen hij de Franse grens overstak, zorgde de Franse regering voor een verbindingsofficier die het Nederlands machtig was en aldus met Peter zonder tolk kon communiceren.

In het boek van Hartmans wordt heel de geschiedenis van Peter in Nederland uit de doeken gedaan, maar toch, helaas, te summier. De bestaande literatuur wordt gebruikt en geciteerd – het dagboek van Nomen, de studies van Jacobus Scheltema, Boris Raptschinsky, Kistemaker en schrijver dezes. Ook de literatuur over de Zaanstreek en de betekenis van Zaandam voor de industrie van het land wordt uitvoerig geciteerd. Waarom Peter koos voor Zaandam wordt duidelijk aan de hand van hoofdstuk twee (p. 39-62), waarin uitvoerig wordt ingegaan op de geschiedenis van deze regio.

Het valt wel te betreuren dat de Russische literatuur ontbreekt. De laatste vijftien jaar is heel wat onderzoek verricht door het Peter de Grote Instituut in Sint-Petersburg, dat elk jaar in juni een internationale conferentie over de Russische hervormer organiseert en de akten van die congressen ook publiceert. Naar aanleiding van het 350-jarig jubileum van Peter I in 2022 (1672-2022) heeft het Instituut de prachtige gids Peter de Grote in Nederland. In de voetsporen van tsaar Peter. Cultuurhistorische gids (Sint-Petersburg, Evropejskij dom / Propilei, 2022, 183 p.) gepubliceerd, zowel in het Nederlands als in het Russisch. Daarin wordt elke plaats die Peter in Nederland bezocht heeft beschreven en alles samengebracht wat hij daar gezien heeft en wie hij ontmoet heeft. Helaas is dit boek door de vreselijke oorlog van februari 2022 niet gepresenteerd kunnen worden. Hopelijk is in 2025 deze waanzinnige oorlog achter de rug en kan het 300-jarig jubileum van Peter de Grotes dood (1725) herdacht en deze mooie gids gepresenteerd worden.

Charles Ducal. Koude oorlogsbuit. Totalitarisme – over Stalin, archieven en Hannah Arendt. Een politiek essay.

Charles Ducal. Koude oorlogsbuit. Totalitarisme – over Stalin, archieven en Hannah Arendt. Een politiek essay. Antwerpen, Vrijdag, 2023, 312 p.

Het boek van de Vlaamse dichter Charles Ducal gaat vooral over Stalin, de vergelijking tussen Stalin en Hitler en wat de nu populaire filosofe Hannah Arendt daarover denkt. Zijn visie op Arendt en haar interpretatie van het 20e-eeuwse fenomeen totalitarisme is kritisch en laat weinig heel van Arendts analyse. Hij vraagt zich af hoe het komt, hoe het kan dat Hannah Arendt als ‘een groot denker’ (‘een bijzonder originele denker’, 199) beschouwd wordt. En dat omdat ‘haar weergave van de historische werkelijkheid vaak flagrant onjuist, onkritisch, eenzijdig of selectief’ (281) is. Weinig vleiend dus voor een denker die de laatste jaren heel wat sympathisanten heeft gevonden.

De auteur stelt dat hij lang geaarzeld heeft om dit boek naar een uitgever te sturen (285), omdat hij het ‘totalitaire paradigma’ ondergraaft en dat wordt in de vrije wereld niet gepikt. Dat paradigma, sterk in de hand gewerkt door Arendt, stelt immers dat stalinisme = nazisme is (dat noemt Ducal appels met citroenen vergelijken, 149 e.v., een ‘dwaze vergelijking’, 154). Dat wil hij doorbreken, beseffend dat wie die paradigma doorbreekt, niet populair wordt en de media niet haalt. Een tweede stelling van Ducal is dat het algemeen aanvaarde beeld van de Stalintijd niet het resultaat is van ernstig wetenschappelijk onderzoek, maar een ideologische constructie (286), die gerust eens aan een kritisch onderzoek onderworpen mag worden. Hij benadrukt ook dat hij dit boek niet geschreven heeft om Stalin te verdedigen : ‘Stalin op zich interesseert mij niet, niet zijn leven, niet zijn karakter, niet zijn macht. Wat mij interesseert is hoe de maatschappij in de Sovjet-Unie zich heeft ontwikkeld op politiek, economisch en sociaal vlak. Hoe het systeem werkte of niet werkte, welke krachten van binnenuit én van buitenaf invloed uitoefenden, welke rationele (geen mythische) verklaringen kunnen gegeven worden voor conflicten, terreur en ingrijpende maatschappelijke veranderingen, welke machtsstructuren en machtsrelaties er bestonden. Ik geloof namelijk niet dat één man zo bepalend kan zijn voor de evolutie van een samenleving als het heersende Stalinbeeld ons wil doen geloven. In geen geval heb ik terreur, wantoestanden en vreselijke ervaringen willen minimaliseren of vergoelijken.’ (286-287, 84-85)

De belangstelling voor dit thema komt uit de studententijd van de auteur, die als 20-jarige krantjes verkocht met de vijf koppen erop (Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao) en als jonge marxist leerde dat je ‘alles altijd in zijn juiste kader moet zien’ (9). Verkeerd is ‘alleen door de ogen van de slachtoffers’ te kijken (10), een stelling die me wel doet huiveren. Het systeem heeft blijkbaar ook zijn rechten ?

De kern van Ducals boek is dat er in de Sovjetunie onder Stalin weliswaar verschrikkelijke dingen zijn gebeurd – gedwongen collectivisatie van de landbouw, krankzinnige industrialisering van het land, hongersnood (de befaamde Holodomor in de Oekraïne), zuiveringen, ongecontroleerde dictatuur en repressie, maar dat nogal wat van die op zich verwerpelijke fenomenen verklaard kunnen worden. Zo was er de interventie van westerse landen tijdens de Burgeroorlog (1918-1921), toen het Westen de zijde koos van de antibolsjevistische Witten ; er was het verzet van de koelakken (de zogezegd rijke boeren) tegen de collectivisering ; de sabotage van de socialistische opbouw in de eerste twee vijfjarenplannen ; de conflicten binnen de partij ; de dreiging van een trotskistische samenzwering tegen Stalin ; de dreiging van een oorlog in de tweede helft van de jaren dertig, allemaal factoren die veel aspecten van de dictatuur en repressie helpen verklaren. Het land, het systeem moest zich verdedigen tegen echte vijanden (‘de “vijanden” bestonden echt’, 68). Kortom, deze studie is een mooi voorbeeld van de zgn. revisionistische school, die heel de geschiedenis van het stalinisme en van de Sovjetunie wil herbekijken - in het licht van vooral na 1991 in Rusland vrijgekomen archieven.

Een van de daaruit voortvloeiende stellingen is dat de Grote Terreur (1937-38) niet het gevolg was van ‘een weloverwogen plan’, ‘maar veeleer het resultaat van een aantal in der haast genomen beslissingen, die een plotse en scherpe breuk betekenden met wat eraan voorafging’ (32). Veel zou niet vanuit het centrum (Moskou, het Kremlin, Stalin) opgelegd zijn, maar op lokaal niveau bedacht, ‘vaak in een ongezonde, alles behalve socialistische wedijver’ (37). Dus Stalin bedoelde het goed, hij wilde redelijke wettelijkheid, maar lokale bestuurders veegden er hun voeten aan en deden wat ze wilden (‘ijveriger dan de paus’, 53). Waarom zou Stalin valse bekentenissen nodig gehad hebben ? Op het 17e partijcongres was immers gebleken dat de partij en bloc achter hem stond (47). Zelfs Stalins beul Jezjov zou een andere agenda gediend hebben (54). Bedenkelijk is de bewering dat Stalin ‘geen bevel gaf om zo ruim mogelijk te arresteren en te executeren, maar limieten stelde aan het aantal te vervolgen personen’ (54). Hoe kun je nu op voorhand weten hoeveel mensen (dus echte vijanden) opgepakt moeten worden ? Lichtjes eufemistisch lijkt me ook de uitspraak ‘De ondervraging van de gearresteerden gebeurde op een flagrant onwettige manier.’ (57) Dat al de door de archieven geleverde stukken zouden aantonen dat ‘het beeld van de almachtige tiran’ (61) niet klopte, kan weinig overtuigen. Daar zijn te veel getuigenissen over, uiteraard niet in archieven, maar in memoires, dagboeken e.d. Stalin zou ook niet de ‘sluwe regisseur van de terreur’ (61) zijn, de ‘Grote Terreur was het tegendeel van een geplande, efficiënt uitgevoerde operatie’ (61). Stalin had geen greep op de situatie (70) – er hat es nicht gewusst ?

De vrees voor een zgn. ‘vijfde colonne’ (75 e.v.) lijkt me zwaar overtrokken en uitvergroot, de zgn. grote samenzwering / geheime oorlog tegen Sovjet-Rusland stelde in de praktijk weinig voor, maar het werd in de Sovjetpers wel dik uitgesmeerd (vooral einde jaren twintig).

Een eikel thema in de geschiedschrijving over Stalin en de Oekraïne is de hongersnood van de jaren dertig. De min of meer algemeen aanvaarde opvatting zou zijn dat Stalin de regio kunstmatig aan een hongersnood onderwierp om de weerbarstige Oekraïners (boeren) op de knie te krijgen. Volgens Ducal heeft archiefonderzoek aan het licht gebracht dat dit niet het geval is, dat er echt een misoogst was (zoals ook in de jaren twintig en na WO II, zoals ook vóór 1917) en dat Stalin wel degelijk probeerde de honger te milderen en voor noodhulp zorgde in de hongerjaren 1932 en 1933. De historici die het zwaar te verduren krijgen, zijn Anne Applebaum in haar boek Goelag. Een geschiedenis en Timothy Snyder in zijn bloedstollend boek Bloedlanden. Beide ‘historici’, gelauwerd, opgehemeld, in tientallen talen vertaald, zouden de geschiedenis flagrant verdraaien, zich alleen baseren op persoonlijke horrorverhalen en niet het grote verband zien. Vooral Applebaum wordt ervan beschuldigd de zaak van het Oekraïens nationalisme te dienen (114), te putten uit geschriften van uit de Sovjetunie gevluchte verzetsstrijders tegen het Stalinregime, die na WO II en de inpalming van West-Oekraïne tot in de jaren vijftig guerrilla voerden tegen de Sovjetbezetter.

Ook het niet-aanvalspact tussen Hitler-Duitsland en Stalin-Rusland (augustus 1939) wordt uitvoerig besproken. De visie in het totalitaire paradigma luidt dat twee bloeddorstige dictators de handen in elkaar sloegen om Polen en het Balticum onder elkaar te verdelen, maar houdt geen rekening met de internationale constellatie van de jaren dertig, de onwil van de westerse landen om de nazi’s tegen te houden (Sudetenland, Anschluss). Stalin moest het pact wel sluiten, al dan niet om tijd te winnen om zich tegen een te komen agressie van Hitler te bewapenen. ‘De Sovjet-Unie was niet uit op Lebensraum of kolonies om uit te buiten, het wilde bevriende, betrouwbare regimes aan zijn grenzen en controle over voor haar veiligheid strategische gebieden.’ (133, 163) Voor Ducal was het pact niet ‘het perfide opportunisme van een totalitaire agressor’, maar de ‘nuchtere militaire balans’ (142). En het ‘excessief en onmenselijk optreden van de NKVD’ in de door het Sovjetleger veroverde gebieden in Oost-Polen en de Baltische landen is te verklaren door de 'sterke pro-fascistische tendensen in deze staten’ (142).

Verder komt nog tal van onderwerpen aan bod die een rol hebben gespeeld in de beeldvorming over de Sovjetunie, zo bv. hele dorpen in de Oekraïne die de nazi’s begroetten als bevrijders, de massale verkrachtingen van Duitse vrouwen door het Rode Leger (een tot voor kort taboe thema in Duitsland).

In het laatste hoofdstuk behandelt de auteur de westerse ‘democratieën’ en alle misère die ze in de wereld hebben aangericht : kolonisering van Latijns-Amerika, de ontdekking van Amerika, uitmoorden van de Indianen, de Aboriginals, kampen in Zuid-Afrika, uitbuiting in Afrika, enz. enz., om tot de conclusie te komen dat de problemen waar we nu mee te kampen hebben – honger in sommige landen, klimaatrampen, overconsumptie, rijk-arm tegenstellingen – niet door het kapitalisme op te lossen zijn.

Alhoewel ik het met veel beweringen van de auteur niet eens ben, geef ik graag toe dat hij op sommige algemeen gerespecteerde werken van sovjetologen zware kritiek uitoefent. Dat is helemaal op zijn plaats. Er staan anderzijds wel heel wat beweringen in dit boek die duidelijk maken dat de auteur niet vertrouwd is met de Sovjetunie en haar cultuur. Ik licht er enkele uit :

  1. De openbare aanklager tijdens de Moskouse processen Andrej Vysjinski wordt ‘een liberale jurist’ (35) genoemd. De man die de veroordeelden uitschold voor het vuil van de straat.

  2. Voor hun satirische roman De twaalf stoelen kwamen Ilf en Petrov niet in een werkkamp terecht. Dat boek dateert uit 1928 en beantwoordt helemaal aan wat toen toelaatbaar was.

  3. Stalin publiceerde in maart 1930 het beroemde artikel De roes van het succes, waarmee hij de excessen van de collectivisering een halt toeriep. Wat een weldadige liberaal. Maar toen was de collectivisering wel al achter de rug !

  4. Dat de discriminatie van bepaalde klassen na de collectivisering achterhaald zou zijn (39, zie ook p. 55), klopt niet. Pas in 1940 schafte Stalin de klasseverantwoordelijkheid af en konden kinderen van veroordeelde klassen (kapitalisten, vrije beroepen, geestelijken) weer toegang krijgen tot hoger onderwijs.

  5. Chroesjtsjov zou veel archiefdocumenten vernietigd hebben (64), maar met geen woord wordt gerept over de vernietiging van documenten die zijn persoonlijke verantwoordelijkheid voor de terreur in de Oekraïne konden blootleggen.

  6. Dat de Sovjets niet de bedoeling gehad zouden hebben de hele wereld te veroveren (161) kan gemakkelijk weerlegd worden : direct na het slagen van de Oktoberrevolutie werd de utopie van de Wereldbrand gelanceerd, de revolutie die zich over heel de aardbol zou verspreiden. De eerste stap in die richting was de oorlog met Polen in 1919-21.

  7. Dat de necrologieën bij Stalins dood in 1953 nogal positief waren, hoeft toch niet te verwonderen. Fadejev, de voorzitter van de Schrijversbond, noemde Stalin ‘de grootste humanist aller tijden’. En het is toch niet omdat de Sovjets het fascisme overwonnen hadden, dat ze zelf fatsoenlijk waren.

  8. De massale verkrachting van Duitse vrouwen (175 e.v.) wordt zo goed als weggelachen, met een uitspraak van Stalin : is het zo erg dat na al de verschrikkingen die de nazi’s de Sovjetmensen aangedaan hebben, dat ze zich dan wat ‘amuseren met een vrouw’ ? (177)

  9. Dat de oorlogsreporter Ilja Ehrenburg gekapitteld werd in de Sovjetpers (april 1945) omdat hij te erg afgaf op de Duitsers (‘je dag is niet goed als je geen Duitser hebt neergeknald’), is alleen te verklaren door het gevaarlijke van die consequente anti-Duitse tirades : de Sovjets beseften (terecht) dat de haatcampagne van Ehrenburg bij de Duitsers het omgekeerde effect zou hebben – ze zouden beseffen dat ze zelf zwaar te boeten zouden krijgen na de Sovjetoverwinning en daarom bereid waren tot de laatste snik te vechten.

  10. Gerard Walschap zou na de lectuur van Solzjenitsyns eersteling Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj gesteld hebben dat de Goelagkampen niet op dezelfde lijn met de nazikampen te stellen waren. Walschap vergat of besefte toen blijkbaar niet dat de weergave van Solzjenitsyn allesbehalve volledig was, eigenlijk braaf, opdat het publiceerbaar zou zijn. Een openlijk aan de kaak stellen van de barbarij in de kampen onder Stalin zou onmogelijk de censuur gehaald hebben.

Het boek van Ducal levert veel stof tot nadenken en stelt sommige clichés in vraag. Dat is een grote verdienste. Maar je ontkomt niet aan de indruk dat hij toch een apologie van het stalinisme wil brengen, ook al veroordeelt hij er dan de brutaliteit en onmenselijkheid van. Je kunt nu eenmaal niet de misdaden van een regime resp. minimaliseren door te wijzen op de misdaden van een ander regime.

Pages