Recensies

Lidija Tsjoekovskaja. Het open woord.

Lidija Tsjoekovskaja. Het open woord. Amsterdam, Uitgever A.A. Hoogteiling, 2023, 182 p. ISBN 978-90-820059-6-7. Vertaald door Emma de Klerk.

Lidija Tsjoekovskaja is nu een min of meer vergeten schrijfster en activiste die in de jaren zeventig regelmatig in de actualiteit kwam door protestacties in de Sovjetunie tegen de censuur, de repressie, de restalinisering, het uitsluiten van dissidente schrijvers, waarin ze het soms alleen en altijd moedig en onverschrokken opnam tegen de knechting van het vrije woord na de dood van Stalin.

Van haar zijn twee literaire werken vertaald in het Nederlands : Duik in het diepe (1973) en Het verlaten huis (1965), allebei waardevolle werken omdat ze geschreven zijn op het ogenblik dat de gebeurtenissen plaatsvonden en niet vele jaren later, met allerlei gedachten-achteraf, maar met de inzichten op het moment zelf. Dat is in de Sovjetliteratuur zeldzaam. Beroemd is ze ook geworden door haar herinneringen aan haar vriendschap met de grande dame van de Russische literatuur van de 20e eeuw Anna Achmatova : Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962 (1982).

Maar haar publicistisch werk, haar geschriften, acties, protestbrieven ten gunste van de dissidenten en het vrije woord zijn in onze taal onbekend. Ze werden gebundeld en in het Russisch uitgegeven in New York in 1976 ; ze konden pas in 1991 in Rusland heruitgegeven worden. Nu werden ze vertaald naar het Nederlands. De lezer zou zich de vraag kunnen stellen of het nog zin heeft om te herinneren aan petities en protestbrieven van de jaren zeventig ten gunste van mensen die al lang niet meer bestaan en over wie niemand nog spreekt en wier doelstellingen, zou men denken, inmiddels toch bereikt zijn ? Dit zou deze vertaalbundel veroordelen tot een beperkt lezerspubliek van slavisten en andere specialisten, maar het opzet en de ambitie van deze vertaling is veel breder : wat nu gebeurt in Rusland, vertoont zoveel parallellen met wat Tsjoekovskaja in deze bundel beschrijft, dat we alleen maar kunnen concluderen dat de geschiedenis zich herhaalt. En dat na vijf jaar perestrojka en glasnost, na tien jaar democratisering onder Jeltsin, na twintig jaar bewind van Poetin. Dit is het resultaat na een kwarteeuw vrijheid, de eerste keer in de Russische geschiedenis dat vrijheid in dergelijke mate mogelijk was, blijkbaar iets waartoe Russen niet in staat zijn of niet aankunnen. Als je deze teksten van Tsjoekovskaja leest, slaat de moedeloosheid toe. Ik moest voortdurend denken aan dat prachtige chanson van de populaire bard Aleksandr Galitsj Goudzoekerswals (Staratel’ski val’sok, waarvan twee Nederlandse vertalingen bestaan), waarin heel de problematiek van de ‘schreeuwers’ en de ‘zwijgers’ in de Sovjetunie vervat zit : het zijn goedzoekers, ze weten dat zwijgen goud oplevert. Onwillekeurig vraag je je ook af bij de lectuur van deze bundel wat er dan veranderd is sinds 1991, waarvoor men dertig jaar lang gevochten heeft in Rusland ? Al in de 19e eeuw vroeg Alexander Herzen zich af : “Wie is de schuldige” ?

Deze bundel is – helaas – een uiterst actueel boek en verdient al onze aandacht. Het is uitstekend vertaald (door Emma de Klerk) en van commentaar voorzien, niet overbodig voor de niet-gespecialiseerde lezer. Ook het nawoord van Gerrit Jolink over Tsjoekovskaja (‘Een moedig mens’ , 135-145) en het stuk van de Amerikaanse slaviste Beth Holmgren over ‘Vrouwelijke auteurs in de tijd van Stalin’ (151-159) zijn uiterst goed gedocumenteerd en verhelderend. Bovendien is het boek verzorgd uitgegeven, in een handig formaat, met mooie cover met flappen en in een aangenaam lettertype.

De sterkste tekst in deze bundel is de brief die Tsjoekovskaja schreef aan Michail Sjolochov, kersvers Nobelprijswinnaar (1965), nadat hij zich uitgesproken had over de veroordeling van de dissidente schrijvers Sinjavski en Daniël, omdat ze hun werken in het buitenland hadden gepubliceerd. Sjolochov vond hun veroordeling tot zeven en vijf jaar dwangarbeid aan de lichte kant en vond dat ze gerust tegen de muur gezet hadden kunnen worden. Tsjoekovskaja stelt terecht dat dit standpunt van een collega-schrijver hoogst dubieus is, een schrijver moet het toch opnemen voor zijns gelijken en opkomen voor de mens (38). In haar kritiek op Sjolochovs schandalige uitspraak lanceert ze een zin die de kern van al haar betogen samenvat : ‘Ideeën moeten beantwoord worden met ideeën en niet met opsluiting en dwangarbeid.’ (41) Dit is de essentie van alles wat ze de Sovjetautoriteiten verwijt : ze praten niet, ze discussiëren niet, ze voeren niet eens een ‘ideeënstrijd’ (69), ze beweren maar, ze roepen en schelden, maar leggen niet uit, gaan niet in discussie met de veroordeelde, meestal citeren ze de ideeën van de aan de kaak gestelde schrijvers (bv. Solzjenitsyn) niet, wellicht bang dat ze de lezer zouden kunnen informeren en hen wel eens warm zouden kunnen maken voor nieuwe ideeën. Symptomatisch was in dit opzicht de campagne tegen Nobelprijswinnaar Pasternak. De Sovjets waren razend toen hij in 1958 de Nobelprijs kreeg, nadat zijn in de Sovjetunie verworpen roman Dokter Zjivago in Italië gepubliceerd was en wereldwijd opzien baarde. Overal in het land en in de pers werd niet de roman besproken, geanalyseerd, werd niet op onjuistheden of zwakheden gewezen, maar werd de auteur zwart gemaakt. De opgejaagde schrijver reageerde met het gedicht De Nobelprijs : ‘Welk vergrijp dwingt mij me te verschuilen, / Ben ik soms een schurk, een bajesklant ? / Heel de wereld heb ik laten huilen / Om de schoonheid van mijn vaderland.’ Er verschenen talrijke lezersbrieven in de pers van de volgende strekking : ‘Ik heb de roman van de verrader Pasternak niet gelezen, maar het is een slecht boek en de judas verdient het uit het land gezet te worden’. Het oordeel van Tsjoekovskaja over Sjolochov is niet mals : ze noemt hem ‘een verrader van de Sovjetliteratuur’ (41).

De steeds weer terugkomende beschuldiging luidde dat de dissident ‘anti-sovjet’ was, maar wat betekende dat ? Tsjoekovskaja vraagt herhaaldelijk nu eens toe te lichten wat daar eigenlijk onder verstaan werd of diende te worden (25-28) en omdat ze geen antwoord kreeg, moest ze tot de conclusie komen dat het waarschijnlijk ‘anti-Stalin’ (91) betekende.

De protestbrieven van Tsjoekovskaja staan vol oneliners en aforismen. Een kleine bloemlezing : ‘Waar blijven toch degenen die dit alles [de terreur van de Stalintijd] veroorzaakt hebben ?’ (50) of ‘Laat uit de dood van onschuldigen geen nieuwe executies voortkomen, maar een heldere gedachte. Ik wil dat de machine wordt gevonnist.’ (52) Ze citeert de grote criticus van het tsaristische regime Alexander Herzen, die vanuit Londen schreef : ‘Zonder het vrije woord zijn er geen vrije mensen en zonder vrije meningsuiting is geen macht in staat tot binnenlandse hervormingen.’ (55) ‘Zwijgen steunt het despotisme’ (ook van Herzen). En Poesjkin parafraserend : ‘Je kunt tegelijkertijd een genie en een misdadiger zijn. Een genie en een verrader. Een genie en een leugenaar.’ (104) Actueel is ook de uitspraak : ‘De “eenvoudige man” is helemaal niet eenvoudig, en al helemaal niet dom, maar hij is onwetend.’ (105)

Deze en veel andere uitspraken meer mogen duidelijk maken dat de brieven van Tsjoekovskaja in het Rusland van nu niet gepubliceerd zouden kunnen worden. Tien jaar geleden ontmoette ik op een conferentie in Petersburg een collega uit Siberië, die ik al twintig jaar niet gezien of gesproken had. Nog voor we goed en wel de hand geschud hadden, zei hij tegen mij ‘het is nu slechter dan onder Brezjnev’. Moedige, onafhankelijke denkers moeten nu de strijd voeren die vijftig jaar geleden de dissidenten voerden, maar wel vanuit het buitenland, de enige plek waar men zonder gevaar kan spreken – Michail Sjisjkin (Zürich), Viktor Jerofejev (Duitsland), Aleksandr Skorobogatov (Antwerpen). L’histoire se répète. Heeft Rusland dan niets geleerd ?

Deze bundel is uitgegeven in de prachtige serie «Les bijoux discrets» (‘spraakmakende juwelen uit de literatuur en kunst’). Het stemt treurig dat dergelijke juweeltjes geschreven kunnen (moeten) worden over verschrikkelijke toestanden. Alleen het woord kan ze overwinnen, zoals Tolstoj het al in 1885 schreef : ‘Ja, het woord is het begin van alles : het woord is de tempel van de ziel… Het woord is een godheid die wij kennen, en hij alleen maakt en verandert de wereld.’ Hij voegt er wel aan toe : ‘Maar het woord, de geest, heeft jullie verlaten.’ (121) Tolstoj schreef in 1908 het pamflet Ik kan niet zwijgen. In de voetsporen van de grote Tolstoj, wel eens het geweten van de natie of de ‘tweede tsaar’ genoemd, heeft Tsjoekovskaja een monument opgericht voor de ‘slachtoffers van de georganiseerde leugen’ (49) tegen ‘de corruptie van de pen’ (49), tegen ‘de moord op het woord van de waarheid’ (53) , tegen ‘medeplichtigheid door zwijgen’ (55) en ‘de blokkade van het zwijgen’ (128).

Sergej Dovlatov. Omtrekkende bewegingen. Vier romans.

Sergej Dovlatov. Omtrekkende bewegingen. Vier romans. Amsterdam, Van Oorschot, 2023, 555 p. Vert. Robbert-Jan Henkes.

Sergej Dovlatov (1941-1990) is een schrijver die stilaan meer en meer ontdekt en vertaald wordt. In de jaren vijftig studeerde hij aan de universiteit van Leningrad, maar werd eruit getrapt wegens slechte resultaten. Zijn hilarische examen Duits beschrijft hij mooi in dit boek. Zijn militaire dienstplicht klopte hij in een kamp van de Sovjetse goelag en dat leverde het boek Het kamp op. Zijn legerdienst heeft hem geen windeieren gelegd : Joseph Brodsky herinnert zich dat Dovlatov uit het leger terugkeerde als ‘Tolstoj uit de Krim met een bundel verhalen en een zekere verbijstering in zijn blik’. Hij ging dan journalistiek studeren, wat beter lukte. Hij maakte naam als journalist in Leningrad, maar zijn literair werk kreeg hij niet door de censuur. Hij verhuisde dan maar naar Tallinn (het iets tolerantere Balticum), waar hij werkte als journalist en wat het boek Compromissen opleverde. In 1978 mocht hij de Sovjetunie verlaten. In New York werkte hij voor een Russische krant voor emigranten. Stilletjes aan werd zijn talent ontdekt en werden enkele boeken uitgegeven in het Westen. Hij overleed in 1990 aan een hartstilstand, waarin de drank wellicht een grote rol heeft gespeeld. Sindsdien kon hij in Rusland gepubliceerd worden en vond hij ook algemeen erkenning in het Westen. Alleen al in het Nederlands zijn van hem verschenen : Compromissen (de ene keer in het enkelvoud, de andere in het meervoud), De koffer, De vreemdelinge, Domein en Het kamp. Nu wordt dit aangevuld door vier romans, in de sprankelende vertaling van Robbert-Jan Henkes.

De eerste (Compromis) is een bundel verhalen die op zichzelf zouden kunnen staan over de journalist Dovlatov en de compromissen die hij moet sluiten met de autoriteiten, de redacteurs van de kranten waarvoor hij werkt. Knotsgek, humoristisch, met veel absurditeit en alcohol. Het is een verhelderend boek over de onmogelijke en onleefbare Sovjetrealiteit. ‘In de journalistiek is het iedereen toegestaan één ding te doen. In één iets de principes van de socialistische moraal met voeten te treden. Dat wil zeggen, de een is het toegestaan te drinken. De ander herrie te schoppen. De derde politieke moppen te vertellen. De vierde jood te zijn. De vijfde geen partijlid. De zesde een amoreel leven te leiden. En zo verder. Maar iedereen, nogmaals, mag maar één ding. Je kan niet tegelijkertijd jood en dronkenlap zijn. Herrie schoppen en partijloos zijn…’ (102-103). Het boek munt uit door aforismen waar kwistig mee gegooid wordt. ‘Een onwaarheid zonder winstoogmerk is geen leugen, het is poëzie’ (18) of ‘Metafoor… De leugen heeft tientallen van dat soort ondergrondse schuilnamen!’ (39) De verhalen worden voorzien van uitvoerig commentaar, wat ook wel nodig is voor een lezer die niet vertrouwd is met de (vaak) knotsgekke realiteit van de Sovjetunie, maar soms durft wel eens noot te ontbreken. Zo op p. 76 over ‘de Armeense radio’. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een niet-slavist weet wat dit is : de fictieve radiozender in de jaren 70-80 die politieke moppen uitzond of ironische, provocerende vragen stelde. Of wat zijn ‘kaplanden’ (37)? Of ‘het Grote Huis’ (285)?

In de tweede roman (Die van ons) vertelt Dovlatov de geschiedenis van zijn familie : vader, moeder, grootvader, stuk voor stuk knotsgekke verhalen, waarbij het meest origineel dat is over hoe hij zijn vrouw leert kennen (hoofdstuk 11), een geschiedenis die later terugkomt in Filiaal. Het boek vertelt ook het verhaal van de emigratie van de Dovlatovs naar Amerika.

Het in literatuurhistorisch opzicht interessantste deel van het boek vind ik Ambacht. Verhaal in twee delen, over de Werdegang van de journalist en literator Dovlatov, ‘de bekentenissen van een literaire mislukkeling’ (259), ‘de avonturen van mijn manuscripten’ (260). Dit boek geeft een goed inzicht in het reilen en zeilen van het Sovjetse literaire bedrijf, hoe de redacties werkten, hoe de censuur ertussen kwam, hoe redacteurs zich ontdeden van lastige schrijvers, die goed schreven, maar wel dingen waarvan ze wisten dat ze niet haalbaar, niet publiceerbaar waren. ‘Ik heb geen idee waar sovjetschrijvers hun onderwerpen vandaan halen. Alles om hen heen is niet publicabel…’ (276) Overal kreeg Dovlatov positieve kritiek te horen (‘meedogenloze opmerkingsgave’, ‘uniek levensmateriaal’, 279), maar zijn verhalen publiceren deden ze niet. Voor de biograaf van Dovlatov zit hier veel materiaal verborgen. Het leuke aan Dovlatov is dat hij rustig vertelt, met humor, niet hoogdravend en met heel wat kwinkslagen. ’De sovjetmacht is een snel gekrenkte dame. Slecht vergaat het wie haar beledigt. Maar nog slechter wie haar negeert…’ (275) Wanneer weer eens een verhaal van Dovlatov afgewezen wordt, probeert een vriend hem te troosten : ‘Het leven is wonderschoon en wonderbaarlijk !’ zoals kameraad Majakovski uitriep aan de vooravond van zijn zelfmoord.’ (280) In een politiek geladen discussie over een niet haalbaar verhaal van Dovlatov citeert hij de woorden ‘Wie leeft zonder verdriet en zonder woede, die houdt niet van zijn vaderland…’ (312), niet de woorden van ‘een of andere Moskouse dissident’, maar van de 19e-eeuwse dichter Nekrasov.

De vierde ‘roman’ Filiaal gaat over de jaren van Dovlatov in Amerika, waar hij werkt als journalist van de Russischtalige krant voor emigranten De Nieuwe Amerikaan. Ook dit werk biedt een interessante inkijk in de wereld van de Russische (al dan niet joodse) emigranten die in de Verenigde Staten een nieuw leven proberen op te bouwen, maar vooral nogal wat ruzie maken ; over één ding waren alle emigranten het eens : ‘Onze favoriete bezigheid was schelden op Amerikanen’ (346) en ‘Amerika is inderdaad het land van onbegrensde mogelijkheden. Een ervan is de mogelijkheid bankroet te gaan’ (403). In dit verhaal zit ook een liefdesgeschiedenis vervlochten, de gekke eerste vrouw van Dovlatov die in Amerika ineens weer komt opdagen op een congres. Het is goed geschreven, hilarisch soms, met humor en zonder pathetiek, maar het is toch het minst interessante deel van dit dikke boek.

De vertaling is een plezier om te lezen, de vertaler weet de juiste toon te vinden voor de vele colloquiale wendingen van Dovlatov en voor zijn dieventaaltje. Zo moet het Russische ‘i delal na etom svoj tsjervonets’ (daar verdiende ik tien roebel aan) het doen met het bargoense ‘Kocht een aansteker van een Finse toerist en quintte d’r een joet mee’ (353). Weet men buiten de randstad dat joet = een tientje betekent ?

Philip Van Quaethem. Vlaamse leeuwen Duitse bevelen.

Philip Van Quaethem. Vlaamse leeuwen Duitse bevelen. Het Vlaams Legioen aan het oostfront. [Aalter], Ertsberg, 2023, 422 p. ISBN 9789464369922.

De collaboratie is altijd een eikel probleem geweest. In de geschiedschrijving over WO II in België is veel werk gemaakt van de politieke, ideologische collaboratie, maar de militaire collaboratie heeft weinig aandacht gekregen. Het is de bedoeling van dit boek deze lacune op te vullen.

Van Quaethem is historicus en geïnteresseerd in militaire geschiedenis, een discipline die in ons land niet zo populair is. Dit is te merken aan dit boek, dat zeer gedetailleerd de militaire operaties van het zgn. Vlaams Legioen in Sovjet-Rusland tussen 1941 en 1944 beschrijft. Het is de eerste keer dat zo uitvoerig en met kennis van zaken deze geschiedenis op papier wordt gezet.

De politieke of ideologische samenwerking van Vlaamse nationalisten met het bezettende Duitse leger is veel beter bestudeerd (de studies van Bruno De Wever en Frank Seberechts), maar daar kwam het militaire aspect maar zijdelings ter sprake. De beweegredenen van ca. 10.000 Vlamingen om in Rusland te gaan vechten, waren uiteenlopend. Er was het anticommunisme van de katholieke kerk, die de hele jaren dertig door de bolsjevisten verketterde ; er was het inspirerende voorbeeld van Duitsland dat het economisch goed deed onder de nationaalsocialisten ; ook materiële redenen zullen een rol gespeeld hebben, de vooruitzichten op carrière en ‘de beloofde boerderij’ in het oosten (30) – de Duitsers wilden die achterlijke Russen immers vervangen door vlijtige Germaanse boeren. Er was het idealisme, de kruistocht voor het geloof (31) en tenslotte dachten velen dat het voor Vlaanderen was dat men ging vechten.

Kort na het begin van operatie Barbarossa had Staf De Clercq (VNV) met SS-kapitein Leib een akkoord gesloten over het aanwerven en inzetten van het Legioen. Maar die vage beloften, die niet met de leiding in Duitsland overlegd waren, zouden niet waargemaakt worden : de Vlaamse vrijwilligers kregen geen eigen regimenten, geen Vlaamse aalmoezenier, geen bevelen in hun taal, e.d. Deze misverstanden leidden natuurlijk tot frustratie en boosheid onder de Vlamingen die zich misbruikt voelden. De Duitsers die de Vlamingen opvingen, waren niet ingelicht over de beloften, ze voelden zich superieur tegenover die weinig getrainde vrijwilligers.

De auteur beschrijft uitvoerig het verloop van de krijgshandelingen : de inzet tegen de partizanen (‘Partisanenkampf’), een vreselijke ervaring voor onze soldaten, de gevechten rond de rivier Volchov, rond Leningrad en tenslotte het einde van het Legioen bij Krasnyj Bor.

De Blitzkrieg die Hitler voor ogen had, moest – in zijn ogen – in een minimum van tijd afgelopen zijn. Zijn doctrine bestond erin ‘de vijand onder de voet te lopen, diep door te stoten, chaos en paniek te veroorzaken, te omsingelen en snel te verslaan’ (75). Van dit alles is niets terechtgekomen : slechts de eerste weken was er sprake van massale overrompeling, maar al snel konden de Sovjets zich hergroeperen en in de tegenaanval overgaan (145). Geen rekening werd gehouden met de enorme afstanden, de langdurige ravitaillering, en natuurlijk de Russische winter (‘oorlog tegen de koude’, 80). Dat de Duitse Wehrmacht wel eens winterkledij nodig zou kunnen hebben, was blijkbaar niet doorgedrongen tot het militaire genie van Hitler.

Er wordt uitvoerig stilgestaan bij de werkwijze van de Russen, die vochten niet als soldaten, maar als partizanen, met ‘achterbakse en oneerlijke strijdmethodes’ (146), waarvoor vaak de burgerbevolking de rekening mocht betalen (dorpen in brand gestoken, burgers geëxecuteerd). ‘Vinden wij er die zijn blijven liggen, dan een knal en een steek en ’t is uit met hen. Anders schieten die zwijnen u in de rug of zoiets.’ (153) Het is zeer de vraag of de getuigenissen die de auteur citeert wel de gehele waarheid hebben verteld. Al de gruweldaden kunnen toch niet uitsluitend het werk van de Duitsers zijn geweest ? Dat de Sovjets de Conventie van Genève (1929) niet ondertekend hadden en de Conventie van Den Haag (1907) over wetten en gebruiken bij oorlog te land (als erfenis van het tsaristische regime) niet erkenden, maakte de gruweldaden gemakkelijker en moeilijker aan te kaarten. Bovendien beschouwde de Sovjetleiding krijgsgevangenschap als halsmisdaad, ze erkende alleen het bestaan van deserteurs, verraders en vijanden van het volk. ‘Het concept van “krijgsgevangene” bestond niet’ (156). Het vreselijke gevolg was dat vele Russen vochten tot de laatste snik, liever dan krijgsgevangen te worden en dan later, na de oorlog gerepatrieerd en linea recta naar een concentratiekamp gestuurd te worden. In Duitse krijgsgevangenschap waren de omstandigheden trouwens ook vreselijk, een groot deel van de gevangengenomen Sovjetsoldaten werden beestachtig behandeld en of uitgehongerd. Duitse soldaten stond in Sovjetkrijgsgevangenschap al evenmin een rooskleurig bestaan te wachten.

Ik ben niet vertrouwd met militaire operaties en kan daarom maar moeilijk dit aspect van het boek beoordelen, maar het is in elk geval een verdienstelijke en geslaagde poging om de militaire geschiedenis van het Vlaams Legioen in kaart te brengen. Er zijn wel enkele punten van kritiek. De transcriptie van de Russische (plaats-) namen is vreselijk. Vorosjilov en Zjdanov worden Woroschilow en Shdanow (65), Tsjoedovo – Tschudowo (66). Al die transcripties komen natuurlijk uit Duitse bronnen. De auteur had tenminste eens een Russische kaart kunnen nemen en al die plaatsnamen verifiëren. Bij de bronnenopgave valt ook op dat de auteur geen Russische bronnen of archieven heeft gebruikt. Dat valt te betreuren, want daar zijn zeker nog heel wat gegevens te vinden over het Legioen. Dat de auteur geen Russisch kent, is geen excuus – voor luttel geld doet een Russische archivaris voor u dit werk. Wat ook ontbreekt, is een foto van het schitterende Duitse militaire kerkhof in Podberezje; in het boek zijn graven te zien op p. 141-142 (van tijdens de oorlog), maar op het in de jaren 1990 door de Duitsers aangelegde kerkhof zijn mooie stenen aangebracht in het Russisch, Duits en Nederlands dat hier Vlaamse soldaten gevallen zijn.

Olaf Kühl. Z Kurze Geschichte Russlands, von seinem Ende her gesehen.

Olaf Kühl. Z Kurze Geschichte Russlands, von seinem Ende her gesehen. Berlin, Rowohlt, 2023, 223 p. ISBN 978-3-7371-0175-2.

Het is de titel van het boek die me geïntrigeerd heeft. Het is als het ware een terugblik op de geschiedenis van Rusland achterwaarts, waarbij natuurlijk de vraag rijst wanneer dat einde te verwachten valt. Daarover gaan de laatste bladzijden van dit voor Rusland harde boek (212-219).

De auteur is iemand die met kennis van zaken spreekt : hij heeft Slavistiek gestudeerd en heeft 25 jaar gewerkt als adviseur van de burgemeesters van Berlijn. Door zijn talrijke reizen door de Sovjetunie en Rusland heeft hij een zicht gekregen op wat het land en de mensen beweegt. Viele anekdoten die hij aanhaalt, tonen aan dat we met een insider te maken hebben die krasse beweringen staaft aan de hand van persoonlijke belevenissen.

De Duitse slavist komt er dikwijls op terug dat Rusland een totaal andere koers had kunnen inslagen na en dankzij de perestrojka en wat voor een geweldig land het had kunnen worden (‘was Russland sein könnte’, 9). In die zin zal hij weinig bijval krijgen van Russen die doorgaans geen goed woord overhebben voor Gorbatsjov. In 1991, toen het imperium instortte, had Rusland nog zijn reusachtig territorium, de rijkdom van de bodemschatten, goed opgeleide vakmensen, innovatieve kracht en enthousiasme van jonge mensen, maar Rusland heeft al deze mogelijkheden onbenut gelaten en zich ‘verschanst in een mentale vesting’, ‘sich in Umzingelungsängsten eingemauert, sich in Phantomschmerzen über verlorenes Territorium hineingesteigert’ (14). Kühl stelt dat wij het allemaal wel min of meer wisten, maar dat we het niet wilden zien of het gerationaliseerd, verdrongen hebben.

De balans van dertig jaar bezig zijn met Rusland is schokkend. Kühl stelt dat wanneer Rusland wakker zal schieten, het deze realiteit onder ogen zal moeten zien :

  1. In de poging om het ‘broedervolk’ te onderwerpen, heeft het elke mogelijke relatie met de Oekraïners definitief onmogelijk gemaakt.

  2. Het heeft tien- of honderdduizenden mensen vermoord.

  3. Het heeft het nationaal bewustzijn van het Oekraïense volk sinds 2014 tot leven gewekt en sinds de aanval in 2022 in het extreme gedreven.

  4. Het heeft grote delen van het Oekraïense territorium verwoest, de infrastructuur vernietigd en steden onbewoonbaar gemaakt.

  5. Het heeft daardoor Oekraïne als onderdeel van het oude imperium verloren. Zelfs wanneer het gebied veroverd wordt, zullen de mensen ofwel dood zijn ofwel tot vijanden geworden zijn.

  6. De Russen hebben bewezen na deze waanzinsdaad te zijn zoals de “nazi’s” die ze zogezegd wilden verdrijven.’ (213)

In heel het conflict ziet de auteur bij de Russen geen reflectie, geen verwerken, geen verantwoording, niemand draagt de verantwoordelijkheid. En daarbij citeert hij de woorden van Doema-voorzitter Pjotr Tolstoj (nazaat van Lev Tolstoj) na de aanslag op de Krimbrug : ‘Het antwoord moet maximaal hard zijn : bruggen, elektriciteitscentrales, alle wegen naar Polen, militaire kwartieren en regeringsbunkers. We moeten de Oekraïne terugslaan tot in de 18e eeuw. Later, na de overwinning, bouwen we het weer op.’ (215)

Volgens de auteur heeft Rusland alle mythes, die rond het land zweefden, eigenhandig vernietigd (216). De visie van de socialistische wereldrevolutie heeft plaats geruimd voor de zonder principes levende nieuwe rijken. De feestdag van de Oktoberrevolutie is afgeschaft. De overwinning op het Duitse nationaalsocialisme wordt belangrijker geacht, maar Rusland haalt nu deze overwinning onderuit door heel de wereld te laten zien tot welke misdaden het in staat is – het uitmoorden van weerloze burgers, het ontvoeren van Oekraïense kinderen naar Rusland (zoals Poolse kinderen door de SS naar Duitsland gebracht werden om daar onder dwang gegermaniseerd te worden). Kühl schrijft dat zijn hand beeft wanneer hij deze vergelijkingen neerschrijft, deze innerlijke weerstand toont aan hoe ‘schockierend frisch diese Erkenntnisse sind, wie sehr sie mit dem auf imperialen Hochglanz polierten Bild kollidieren, mit dem Russland die Welt lange erfolgreich bezauberte.’ (217)

De conclusie is hard : ‘Auch das Dritte Reich hat niemand vom Irrsinn seines Rassenwahns und Übermenschentums «überzeugt». Es musste erst besiegt werden. Die Kapitulation war die Voraussetzung der Heilung.’ (218) Al in zijn voorwoord had de auteur gesteld : ‘für dieses Russland ist es die einzige Rettung, endgültig besiegt zu werden’ (10).

In zijn boek probeert Olaf Kühl te verklaren waar deze pessimistische visie vandaan komt. Hij neemt 30 jaar Rusland onder de loep en zet alles op een rijtje :

  1. Het hoofd van de orthodoxe kerk, patriarch Kirill, noemt de oorlog, die hij steunt, ‘een metafysisch conflict’ (16). Sommigen gaan verder en hebben het over de de-satanisering van Oekraïne.

  2. Tegenstanders vermoorden met gift heeft in Rusland een lange traditie (bv. Trotski in 1940). En de moordenaars worden gedecoreerd – zo de slachters van Boetsja (22).

  3. Het klimaat in Rusland is sinds de jaren negentig verruwd, brutaler geworden, drugs, huiselijk geweld, leger en KGB die meedoen aan de smokkel van heroïne.

  4. Het toverwoord was “overwinning”. Toen de vermoorde dochter van de Kremlinideoloog Aleksandr Doegin begraven werd, werd er geschreeuwd : ‘Eén land ! Eén president ! En één overwinning !’ Kühl doet het denken aan het nazi-parool ‘Ein Volk ! Ein Führer ! Ein Reich !’ bij de Anschluss van Oostenrijk in 1938.

  5. Voor ‘fascist’ wordt iedereen uitgemaakt die zich verzet tegen de expansiedrift van Rusland, in de eerste plaats de Oekraïners.

  6. De verloedering van de Russische taal die als ‘kloakenhaft’ (taal van de riool) (58) ervaren wordt.

  7. Jeltsin heeft de jonge Russische democratie proberen te verdedigen met ondemocratische middelen (de beschieting van het parlement in 1993) en daardoor de weg gebaand voor de autoritaire Poetin.

  8. Alle pogingen om met het verleden in het reine te komen, zijn monddood gemaakt (het opdoeken van de mensenrechtenorganisatie Memorial). Voor de misdaden van het verleden – de miljoenen slachtoffers onder Stalin – is nooit een excuus geuit, laat staan iemand ter verantwoording geroepen (81). Er heeft geen “perlustratie” plaatsgevonden, het doorlichten van ex-Sovjetambtenaren op hun verleden, zoals in andere ex-communistische landen (Polen) wel gebeurd is. Ook de kerk heeft haar stalinistische verleden niet afgezworen (127).

  9. De uitschakeling van de media. Kritische televisiestations werden onderworpen aan het Kremlin. Veel van de journalisten hebben voor geld gekozen tegen de waarheid (88). Zij hebben meegewerkt aan de voorbereiding van de oorlog, waarvoor de bevolking psychologisch en ideologisch klaargestoomd moest worden.

  10. Van de strijd tegen de corruptie is geen werk gemaakt. Zelfs Medvedjev had het over ‘een primitieve economie, gebaseerd op ruwe grondstoffen en endemische corruptie’ (111). In plaats van te investeren in spitstechnologie (Skolkovo als ‘Potemkins Dorp’), heeft men de voorkeur gegeven aan pronkerige paleizen of de geldverslindende Olympische Spelen van 2014.

  11. In plaats van zich te werpen op de ontginning van Siberië met rijke bodemschatten (dat nu aan de Chinezen verkwanseld wordt, 194), heeft het land zich vastgebeten in een klein schiereilandje waarvoor het oorlog voert (‘ein winziges Fleckchen Erde, weil sie von Esoterikern und Kirchenoberen historisch, religiös und ideologisch mit Bedeutung aufgeladen wird’, 196). Maar zelfs de ‘Heimkehr der Krim ins Reich’ was voor Poetin nog niet de grote overwinning (143).

  12. Waarom kijkt Rusland niet naar de toekomst en staart het zich blind op het verleden ? Daarbij blijken ze dat verleden regelmatig te vervalsen.

  13. Al van in het begin (1991) werd (de) Oekraïne door veel Russische politici niet ernstig genomen en voor volwaardig aangezien. Aleksandr Doegin ziet de oorlog tegen Oekraïne als een apocalyptische, beslissende slacht tussen het Westen en Rusland. Er zijn maar twee mogelijkheden : ofwel overwinning ofwel helemaal niets, van een wapenstilstand of een terugtrekken kan geen sprake zijn (171).

  14. Volgens Kühl hebben zo goed als alle westerse politici de andere kant opgekeken (177) : voor de persoonlijke hebzucht van Poetin, voor zijn ordinaire, seksueel agressieve manier van denken en spreken, zijn taal van de goot, voor de agressie van het regime, de door vernietiging en dood bezeten leider (‘der nekrophile Mensch’, voor wie alleen ‘na mij de zondvloed’ geldt) en voor zijn retoriek van de verwarring (er zou geen objectieve waarheid bestaan).

Het eindoordeel van de auteur luidt : ‘Poetin heeft Rusland aan de afgrond gebracht.’ (197), zelfs de elite begint hem als een loser te beschouwen (208). Na zijn val zal Rusland met zichzelf in het reine moeten zien te komen en aan een ‘pijnlijk reinigingsproces’ (211) moeten beginnen. De vraag is wie de rol van exorcist, van duiveluitdrijver op zich zal nemen ? ‘Die Kräfte der geistigen Genesung aber müssen von innen kommen.’ (219)

Het originele aan dit boek is dat het de geschiedenis van Rusland vanuit nu begint en verklaart hoe het zover is gekomen. Warm aanbevolen lectuur over een weinig verkwikkend onderwerp.

Kristina Sabaliauskaitė. Peters keizerin II

Kristina Sabaliauskaitė. Peters keizerin II. Amsterdam, Prometheus, 2023, 358 p.(Orig. titel «Petro imperatorė II»). Vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen.

Op 21 februari 2022 plaatste ik op deze website mijn recensie van de historische roman van de Litouwse schrijfster Kristina Sabaliauskaitė over de vrouw van Peter de Grote - Catherina I, ‘de assepoester van de XVIIIe eeuw’. Ik was enthousiast over de roman : origineel, plastisch, in zekere zin feministisch – het hele verhaal wordt geschreven vanuit het standpunt, door de ogen van Catherina I. Zopas is deel II verschenen, waar wel wat naar uitgekeken werd, gezien het grote succes dat deze roman ten deel gevallen is. In Litouwen is het een bestseller.

Het enthousiasme is gebleven bij de lectuur van deel II van deze omvangrijke roman. Het gezichtspunt blijft origineel – op haar sterfbed beschrijft de Russische keizerin Catherina I haar leven met Peter I of de Grote van Rusland. In dit deel beschrijft ze het tweede deel van haar leven met deze Russische gigant, van 1712 tot 1727, het jaar van haar dood. Eigenlijk is het een biografie van Peter I en Catherina I, maar dan geschreven niet door een historicus, maar door de ‘heldin’ zelf. Dat maakt het interessant, het geeft niet de visie van de patriottische geschiedschrijver, maar van de betrokkene zelf. Boeiend daarbij is dat Catherina niet alleen inzicht geeft in zichzelf, maar ook in Peter I : ‘Ik kon misschien geen boeken of brieven lezen, maar was daarentegen beter dan anderen in staat om te lezen wat er zich in Peters hoofd afspeelde.’ (303)

Net als deel I is het vervolg van deze historische roman een overtuigende poging om door te dringen in de psychologie van de Russische keizerin Catherina I, waarbij misschien zal opvallen dat de auteur toch iets slimmer en ontwikkelder is dan het door haar beschreven personage. Je kunt je vragen stellen bij Catherina’s bewering dat de ambassadeurs bij haar kroning tot keizerin depêches naar alle delen van Europa stuurden met de woorden ‘Catharine, l’impératrice de Pierre le Grand’, waar ze aan toe voegde : ‘Voor zover ik Frans kende, begreep ik dat dat betekende : Catharina, de keizerin van de grote steen’ (318). Bijzonder geslaagd vind ik de covers van de in twee delen gepubliceerde vertaling : op de cover van deel I staat het portret van Peter I boven dat van Catherina, maar op deel II staat Catherina boven Peter. De samenvatting van heel het levensverhaal van de assepoester van de Russische XVIIIe eeuw.

Voor wie vertrouwd is met de biografie van Peter I, is dit boek een goudmijn. Er zijn zoveel details in opgenomen en uitgewerkt die aantonen dat de auteur goed vertrouwd is met het onderwerp. Over tientallen episodes uit hun relatie worden gedetailleerde portretten geschilderd : Mensjikov (de centrale figuur in het leven van Catherina en van Peter), de reis naar het Westen in 176-1717, de pikante geschiedenis van Aleksej Petrovitsj, de zoon van Peter die zich verzette tegen de hervormingen van zijn vader, de inrichting van kuuroorden in Karelië, de veldtocht tegen Perzië (in 1723) en de liefdesgeschiedenis van Peter met Maria Cantemir, e.v.a. die in detail beschreven worden en getuigen van de grote vertrouwdheid van de auteur met het onderwerp.

Mensjikov is een typische figuur van het nieuwe Rusland van Peter : omhooggeklommen uit het niets, gunsteling van de tsaar en van zijn vrouw, die hij eerst uitgeprobeerd heeft vooraleer ze aan Peter te schenken, de eerste man in Peters nieuwe stad tijdens diens afwezigheid, maar ook de maffioso die de schatkist leegplunderde. Peter wist dat en heeft enkele keren op het punt gestaan om hem te bestraffen, ‘maar Pieter begreep donders goed dat wanneer hij Aleksander zou aanpakken, hij geen loyale medestander meer had’ (83). De auteur over een van de ziektes van Rusland : ‘Heel Rusland stal omdat het de enige manier was om onder Pieters regime te overleven’ (109). Zowel Catherina als Mensjikov zijn zich bewust van de toevalligheden van het lot van een hoveling : ‘Aan het Russische hof kon je maar van één ding zeker zijn : vroeg of laat zou je onvermijdelijk ten onder gaan’ (301). In Rusland ‘kwelde de tsaar zijn omgeving, zijn slachtoffers kwelden andere, lagergeplaatste personen die van hen afhankelijk waren, en ergens onderaan sluimerde met een glazige blik in de ogen het onderdrukte en door iedereen gekwelde volk, dat enkel wilde overleven, vegeteren en meer niet’ (105). Het is een land ‘waar je niet kunt huilen’ en waar ‘met hulp van de kerk zelfs de zonden van een autocraat kunnen verdwijnen’ (10), dit laatste is natuurlijk een verwijzing naar de theologische rechtvaardiging van het vonnis tegen de troonopvolger Aleksej Petrovitsj door de nieuwbakken hoftheoloog Feofan Prokopovitsj.

Centraal in het boek staat natuurlijk de figuur van tsaar Peter, die getekend wordt in al zijn energie en onvermoeibare inzet voor hervormingen, waarbij hij noch zichzelf noch zijn onderdanen ontziet of spaart, maar ook in al zijn tirannieke brutaliteit. En zijn gebrek aan beschaving. Ook in Denemarken zou hij het huis van zijn gastheer verwoest hebben (174), net zoals zijn ongelikte gezellen hadden gedaan in Engeland tijdens zijn eerste reis naar het Westen (1697-98) of tijdens de tweede reis naar de Nederlanden (195). Het brengt de beroemde uitspraak van de Britse historicus Toynbee in herinnering : voor hem was Peter de ‘homo occidentalis mechanicus neobarbarus’. De ongegeneerde tirannie van Peter vat de auteur samen in volgende anekdote. Toen de tsaar op bezoek was bij de preutse Pruisische koning Friedrich Wilhelm I zag hij in diens paleis een kostbaar beeldhouwwerk : ‘de heidense Romeinse god Priapus, naakt, grijnzend en met een enorme stijve van marmer’. Hij beval Catherina ‘een kus te drukken op de lippen van die obscene marmeren godheid en met mijn hand zijn marmeren Schwanz te masseren’ (216). Of Peter met dergelijke grappen erin slaagde de sympathie of het respect van de westerlingen te winnen, valt te betwijfelen.

Peter was bezeten door zijn toekomstdroom – van Rusland een beschaafd land maken : ‘Voor jullie doe ik mijn best, zodat jullie in een beter Rusland kunnen wonen – jij en onze kinderen en kleinkinderen en het hele Russische volk. Het zijn immers getalenteerde mensen, die bergen kunnen verzetten als ze willen… We moeten op de een of andere manier dat Europa zien in te halen [een obsessie van de Russen], punt uit. Maar wat doe je eraan wanneer onze mensen dom en lui zijn en niets snappen, alsof het kinderen zijn ? Hoe hadden ze ook het moeten leren ? Wat hebben ze immers gezien ? Het Tataarse juk, gekke tsaren en luie, bloeddorstige bojaren… Je bent wel genoodzaakt om de Rus met een zweep af te ranselen, zodat hij het begrijpt en leert – geen enkel kind heeft immers zonder de roede het abc geleerd.’ (106) Kortom, hij ‘trok Rusland omhoog uit het moeras van stompzinnigheid’ (108). Dat zou ook de hardvochtigheid verklaren waarmee hij zijn weerbarstige zoon – troonopvolger Aleksej Petrovitsj – aanpakte : ‘Je moet onze mensen stevig onder de duim houden, o ja, heel stevig… En dan wil ik nog wel dat ze als echte mensen gaan leven… Ik heb verdorie mijn hele leven aan hen, aan Rusland opgeofferd, kijk hier, mijn handen zijn een en al eelt, mijn beide flanken zijn bezaaid met oorlogswonden, ik hoest de longen uit mijn lijf, mijn ogen zijn stekeblind geworden van al mijn oekazes… Ik kon Rusland, dat op het punt staat om een humaan land te worden, immers niet aan Aleksej nalaten… hij zou het terugwerpen naar de periode waarin ik ben begonnen, naar die duisternis… dat zou betekenen dat mijn hele leven voor niets is geweest !’ (226, vgl. ook 78, 96, 98)

Het boek bevat veel indrukwekkende beschrijvingen van episodes uit het leven van Peter, die getuigen van veel zin voor detail en verteltalent. Zo zijn er de optochten van de Dronken Synode (89-93) of het middagmaal dat de ambassadeurs werd aangeboden in Peterhof ter gelegenheid van Peters verjaardag (115-118), dat eindigde in een groot bacchanaal waarop de gezanten gedwongen werden te zuipen tot ze er bij neervielen.

Catherina denkt vanop haar sterfbed terug aan haar leven met Peter, ook de reis die ze samen met hem naar het Westen maakte in 1716-1717 komt uitvoerig aan bod. In Amsterdam ‘begreep ik dat de Hollander het volkomen tegengestelde is van de Rus. Het was verbazingwekkend dat Pieter de Russen zo graag in Hollanders wilde veranderen. Dat was volstrekt ondenkbaar [hier deelt Catherina de mening van Jean-Jacques Rousseau, die in zijn Contrat social Peters hervormingen zwaar kritiseerde] ; hun karakters kwamen totaal niet overeen. Ze verschilden van elkaar als Amsterdam van Sint-Petersburg. Zowel de een als de ander had bruggen en kanalen, maar steden waar ook ter wereld die minder gemeenschappelijks hadden, kon je waarschijnlijk niet vinden. Zowel de Russen als de Hollanders hadden een hoofd, armen en benen, maar de Heer had geen volkeren geschapen die meer van elkaar verschilden.’ (197) En ‘Ja, Amsterdam was de tegenpool van ons Sint-Petersburg, de vrouwen hier hielden zich bezig met ambachten, wetenschappen, schone kunsten en waren soms duidelijk slimmer dan mannen ; zelfs slimmer dan soevereinen. Ze stonden rechtop, keken Pieter in de ogen en spraken uit zichzelf, zonder dat hun iets werd gevraagd.’ (200)

De omvangrijke roman is geschreven in een rijke en hier en daar volkse taal, die het effect niet schuwt. Catherina betreurde het erg dat ze niet mee mocht naar Parijs ; vandaaruit stuurde Peter haar briefjes dat hij haar miste. Haar commentaar : ‘Ik geloofde er geen woord van – hij had me zelf immers niet toegestaan om naar Parijs te gaan. Ik voelde aan mijn water dat Pieter me daar ontrouw was.’ (212) Over het nogal kwistig gebruik van obscene woorden kan ik niet oordelen, omdat ik het origineel niet kan lezen. De auteur noemt de kleinzoon van Peter (Pjotr Aleksejevitsj) ‘dat kleine kutjoch’ (27) en waarom struiken nu per se ‘klotestruiken’ (76) genoemd moeten worden, is me een raadsel.

Het relaas van Catherina is het verhaal van een verliefde vrouw die heen en weer geslingerd wordt tussen liefde en haat voor haar minnaar en man. Ze kan genieten van zijn ‘stevige omhelzing, die al vele jaren mijn enige thuis was’ (264), maar ook afgestoten worden door zijn ontrouw en onredelijke uitbarstingen van woede. Na de Perzische campagne, waar ze een affaire begint met haar kamerheer Willem Mons, ‘hield ik niet meer van Pieter, werd niet meer uitgeput door gevoelens voor hem. En misschien had ik nooit van hem gehouden. Nu had hij – oud en vermoeid, mij nodig, nu kon hij niet zonder mij. Nu kon ik over hem heersen, nu was hij helemaal van mij ; nu was ik Peter de Grotes keizerin.’ (317) Geslaagd zijn ook de covers van de roman : deel I brengt het portret van Peter met daaronder dat van Catherina, op de cover van deel II staat Catherina boven Peter.

Pages