Recensies

Francis Maes. Een verhaal van net niet. Een baanbrekende interpretatie van Tsjaikovski’s opera Jevgeni Onegin

Francis Maes. Een verhaal van net niet. Een baanbrekende interpretatie van Tsjaikovski’s opera Jevgeni Onegin. Gent, Borgerhoff & Lamberigts, Owl Press, 2023, 227 p. ISBN 9789463939447.

Dit boek is een persoonlijk getuigenis van een hartstochtelijke musicoloog wiens fascinatie voor de Russische muziek begonnen is met uitgerekend Tsjajkovski’s opera. Hij had de indruk dat de geringschatting van diens Jevgeni Onegin niet terecht was en dat de opera gerehabiliteerd moest worden (41). Dit boek is een poging in die richting. En niet alleen deze ene opera van hem, maar de man zelf (36). Maes schrijft terecht dat er weinig werken zijn die ‘zo present zijn op de internationale scène als vertegenwoordiger en symbool van de Russische cultuur’ (40). Het probleem ligt dus eerder bij de vakmensen, de musicologen, dan bij het grote publiek. Een van de verklaringen daarvoor is dat hij als te weinig Russisch ervaren werd (zoals bv. Modest Moesorgski) en te veel aansloot bij de westerse mainstream (41). Een ander vooroordeel luidde dat een populaire componist ‘onmogelijk een groot componist kon zijn’ (43).

Francis Maes noemt Poesjkins roman ‘een van de grootste monumenten opgericht voor het onbevredigde verlangen’ (14). Wat heeft de componist met het literaire werk gedaan, wat heeft hij ervan gemaakt, welke waarde heeft hij eraan toegevoegd (215) ? Voor vele critici was het ongehoord om te durven tornen aan een iconisch werk van de Russische canon (214). Heel resoluut in die verwerping was Vladimir Nabokov, die zelf een vertaling maakte van Poesjkins roman (niet gerijmd, maar wel metrisch, met honderden bladzijden commentaar, vaak erudiet, vaak arrogant). Grootmeester Nabokov vond de opera ‘niets minder dan een misdaad tegen Poesjkin’ (17). Dat een vergelijking tussen Poesjkins roman en Tsjajkovski’s opera ‘een goudmijn voor interpretatie’ (22) is, bewijst deze uitvoerige studie. Het is de verdienste van Francis Maes dat hij de opera op zijn eigen merites beoordeelt en recht laat wedervaren aan de muzikale inbreng van de componist.

Traditioneel wordt opera die gebaseerd is op een literair werk gezien als een afgeleide, tweedehands dus (24) en daarom durven veel critici de muzikale transpositie niet even hoog in te schatten als de literaire bron, bang als ze zijn dat te ‘veel lof voor Tsjajkovski schade zou berokkenen aan Poesjkins literaire status’ (23). Dit houdt natuurlijk verband met de Europese culturele canon waarin de literatuur hoger aangeschreven staat dan de muziek, zoals Maes het uitdrukt : ‘de Europese cultuur is een logocentrisch universum’ (27). Een typische vertegenwoordiger van die strekking is Nabokov, die niet alleen geen goed woord over heeft voor de bewerking tot opera, maar al evenmin voor het schilderij van Ilja Repin over Onegin, waarin ‘alles Poesjkins meesterwerk beledigt’ (32).

Een groot probleem bij de bewerking tot opera is dat Poesjkin niet enkel een verhaal vertelt (bovendien een vrij eenvoudig verhaal), maar dat hij het doet op een bijzondere manier (51). Hoe breng je bijvoorbeeld distantie en ironie over, hoe zet je de ‘betoverde wereld’ (zoals de Nederlandse vertaler Charles Timmer de roman noemde) op de muzikale scène ? Voor wie niet vertrouwd is met de roman, brengt Maes de korte inhoud van de acht canto’s (58-65). Wezenlijk is ook het hoofdstukje over de receptie van Poesjkin Onegin (77-82). Toen Tsjajkovski begon aan de bewerking van de roman, was zowel dit nu als meesterwerk van de Russische literatuur beschouwde boek als de auteur ervan passé. Zijn wereld van aristocratische nietsnutten, waar Onegin een mooi voorbeeld van is, werd als hopeloos verouderd beschouwd door het kritisch realisme, dat na de dood van het grote triumviraat van de Russische literatuur (Poesjkin, Lermontov, Gogol) de literaire wereld domineerde. Het is Dostojevski die Poesjkin gerehabiliteerd heeft en Tatjana uitriep tot de ‘apotheose van de Russische vrouw’ (81). De getrouwde vrouw die haar vroegere liefde nog niet vergeten is en nog steeds liefheeft (zoals ze hem openlijk toegeeft), is nu het ‘onbereikbaar ideaal’ (97). Interessant is ook dat de formalisten van de jaren twintig mee schuldig zijn aan de bewering dat Tsjajkovski ‘geen recht doet aan de formele spitsvondigheden van Poesjkin’ (82).

Volgens Maes is de vertelling van Poesjkin af – op het einde van de roman ligt Onegin aan de voeten van Tatjana in haar boudoir en wordt daar haar afgewezen. Op dat moment komt de man van Tatjana binnen en dreigt er een schandaal, misschien wel een nieuw duel. Maar op dat eigenste moment laat Poesjkin zijn lezer in de steek, hij heeft genoeg van Onegin, hij heeft het bekeken. Geef toe, dit is ronduit schandalig, of misschien wel de eerste (post-) modernistische roman van de Russische literatuur. Tijdgenoten en critici hebben gespeculeerd over hoe het verhaal had kunnen aflopen of evolueren – de man van Tatjana daagt Onegin uit tot een duel en doodt hem ; Tatjana gaat van verdriet in een klooster. Of Onegin doodt haar man in het duel en begint met Tatjana een nieuw leven.

Een punt dat Maes onberoerd laat, is het ‘sociaal risico’ (91) dat Tatjana aangaat – als jong meisje schrijft zij een liefdesbrief aan een jonge man. Dat was in die tijd not done en daarom is Onegin, de aristocratische snob, verontwaardigd en pissig op het naamfeest, waarop hij te laat komt en daardoor ongewild tegenover Tatjana komt te zitten – in de Russische cultuur een teken dat hij de toekomstige van de dochter des huizes was ! Allemaal elementen om de hoofdstedelijke edelman kwaad te maken.

Een bewering die ook niet hard gemaakt wordt, is dat Tatjana’s ‘echtgenoot haar heeft uitgekozen omwille van haar innerlijke kwaliteiten’ (94). In de roman vind ik daar geen enkele aanwijzing voor. Alles wijst op een verstandshuwelijk. Tsjajkovski noteerde zelf in het manuscript van het libretto dat de vorst, met wie Tatjana trouwt, 45 is (117), maar Poesjkinspecialisten hebben berekend dat de ‘dikke generaal’, waar Poesjkin het over heeft, waarschijnlijk 32 jaar oud is, een nog redelijk leeftijdsverschil voor de eeuw van mariages de raison.

In hoofdstuk VI-VIII zet Francis Maes de mogelijks autobiografische inslag van Tsjajkovski’s opera uiteen. De componist was homoseksueel, maar trad in het huwelijk met Antonina Miljoekova, een jonge aanbidster van hem die hem in een brief haar liefde verklaarde en dreigde met zelfmoord (127-129). Tsjajkovski zou zich verplicht hebben gevoeld om erop in te gaan en zou zich daarbij hebben laten inspireren door het verhaal van Onegin (‘de koude en harteloze snob’), die niet ingaat op een liefdesbrief van een jonge vrouw en daardoor uiteindelijk ongelukkig wordt (‘het geluk was zo nabij’ – een bekende regel van Tatjana die de titel van Francis Maes’ boek verklaart). Andere critici zien dan weer in de opera een camouflage van de homoseksuele neigingen van de componist. Maes stelt terecht dat Tsjajkovski met zijn seksuele geaardheid ‘met zichzelf in het reine was’ (134), zodat hij daarover ook geen gecamoufleerde boodschap in zijn opera hoefde te verwerken.

Het eigenlijke kernstuk van Francis Maes’ studie is hoofdstuk IX ‘Van roman in verzen naar libretto’. Hij wijst op twee fundamentele ingrepen van de componist in de roman : hij laat het feest voor Tatjana’s naamdag uitlopen op de uitnodiging voor het duel door Lenski ; ten tweede voert hij Tatjana en Onegin op het einde van het boek samen op in een dialoog, terwijl Poesjkin zijn roman afsluit met de monoloog van Tatjana, waarin ze Onegin en zijn hevige liefdesavances verwerpt. Hij gaat terecht in op Nabokovs arrogante bewering dat Tsjajkovski’s opera ‘een belachelijk Italiaans libretto’ (147) is. Over de waarde van deze gedachtengang moet een musicoloog zich uitspreken, mij heeft het alleszins overtuigd. Hij stelt terecht dat de personages van Onegin en Tatjana ‘zodanig gemeengoed zijn in de Russische cultuur, dat elke ingreep in hun karakter of acties als bedreigend overkomt’ (213), ze zien er een ‘verstoring van nationaal erfgoed’ (214) in. Maes’ boek toont aan dat van een aanslag op de ‘grote Russische cultuur’ geen sprake kan zijn, de opera is integendeel een verrijking ervan. De Russen mogen hem dankbaar zijn.

Arie van der Ent. Oorlogsdagboek 16.02.22 / 31.12.22

Arie van der Ent. Oorlogsdagboek 16.02.22 / 31.12.22. Rotterdam, Woord in blik, 2023. 332 p. ISBN ISBN 978-94-91389-36-8.

De auteur van dit boek, de bekende en productieve Nederlandse vertaler Arie van der Ent, woont sedert enkele jaren in Oekraïne, in Hermanivka, zo’n 60 km ten zuiden van Kiëv. Kort voor het uitbreken van de oorlog besliste hij om een dagboek bij te houden, maar al na enkele dagen brak ineens die oorlog uit en veranderde hij van richting : elke dag een gedicht van 14 regels, een sonnet, in de beste Poesjkin-trant. Nog tijdens de oorlog in Oekraïne werkte Arie de vertaling af van de Russische klassieker Jevgeni Onegin, volgens zijn voornemen de laatste vertaling uit het Russisch. Wellicht komt hij daarop terug.

De sonnetten over de oorlog, maar niet alleen daarover, zijn Aries ‘dagelijkse portie medicijn, bedoeld om de gedachten wat te verzetten, om die om te zetten in iets waar ik genoegdoening aan beleef – en u misschien ook. Voor de uitgave van Jevgeni Onegin, eind vorig jaar verschenen, vertaalde ik 409 sonnetten van Poesjkin. Ik had en heb er dus een zekere handigheid in gekregen, vandaar de vormkeus.’ Goede leermeester !

Deze gedichten van de ‘sonnettenboer’ Van der Ent verschenen sinds 24 februari 2022, het uitbreken van de oorlog tegen Oekraïne, elke dag op Facebook. ‘De teksten zijn als aquarellen gemaakt – ze werden in één keer opgetekend en als woordpixels op Facebook gezet, zonder latere correcties of cosmetische reparaties.’ Dat is wellicht niet de gewone manier van werken, maar heeft wel het voordeel dat de gedichten spontane uitingen blijven van gevoelens die opgeroepen werden door de oorlog van het einde der tijden, waarnaar het boek ook is genoemd. Naast het al voor de oorlog begonnen Oorlogsdagboek (in proza) brengt de Nederlander in Oekraïne elke dag dus een sonnet. Over zichzelf zegt Van der Ent lichtjes ironisch : ‘Ik ben een onvervalste ochtenddichter ! Zodra de zon de heuvel overkomt en het onhoorbaar nachtgedruis verstomt valt heel het leven mij een pondje lichter – de woorden rijgen zich vanzelf aaneen, gedachten treden uit het nachtelijke slop, het ene rijmwoord roept het andere op, de eerste koffie helpt me op de been...’

In die ochtendrijmelarij zitten veel leuke (als dat hier veroorloofd is) passages in : ‘Dat bengeltje uit Leningrad [Poetin] pakt steeds een grotere fiool en drupt ons Oekraïne plat – met heel zijn lading vitriool. De wereld kiest – nog liever dat dan heel de aarde door ’t riool... Ach, lieve mensen, doe eens wat – dan klinkt weer lieflijk de viool...’ (Armageddon 10)

Natuurlijk is Poetin de grote schurk in dit dagboek : ‘De Russen zijn nu als melaatsen, verdreven van het Wereldnet – als paria’s, met alles op de bon, ze kunnen nergens, nergens heen totdat hij weg of dood is, één die jarenlang zijn gang gaan kon, maar nu zijn laatste benen slijt op weg naar de vergetelheid...’ (Armageddon 11)

De oorlog en de nabijheid van Oekraïne doet hem breken met Rusland, waar hij jarenlang mee bezig geweest is :

Ruslandjaren
Ik ben er dertig keer geweest,
in twintig jaar, eerst was het feest,
maar later is de zaak ontspoord –
de Krim, Donbas, Nemtsóv vermoord,
De liefde ging van daar naar hier –
ik volgde haar met heel mijn hart,
en na de breuk kwam nieuw plezier,
werd Kyiv zo een nieuwe start...
Nabokov woonde twintig jaar
in Rusland, kwam er nooit weerom –
gewoond heb ik er nimmer, maar
ik denk dat ik er nooit meer kom...
Zijn eerste jaren daar, mijn laatste
in Oekraïne, de probaatste...’ (Armageddon 25)

Hij schaamt zich dat hij nog geen Oekraïens kent : ‘Ik spreek verdomd alleen maar Russisch ! Normaal gesproken red ik mij met een verontschuldiging erbij... Maar nu... Dan liever nog Etruskisch !’ (Armageddon 32)

Wat heeft Rusland de wereld te bieden – op zijn literatuur na ? ‘Hij zei het twintig jaar geleden, Akoenin, ergens in zo’n boek, Fandorins stokpaard, koen bereden, een noodkreet uit de schrijvershoek, een erudiete wanhoopsschreeuw : het enige van lange duur is heel misschien de literatuur – die van de negentiende eeuw – wat Rusland aan de wereld gaf, de rest is oorlog en ellende, geschraagd door duivelse prebenden aan kerk en geestelijke staf – het zijn bloeddorstige plebejers Kirill en Poetin, KGB-ers.’ (Argameddon 34)

De Nederlander voelt mee met de Oekraïners : ‘maar nu bespeur ik toch zo-even dat ik me zie als Oekraïner, een halve dan, toch op z’n minst... Dus zeg ik, als een blinde ziener : we gaan voor de totale winst, ze moeten domweg op een hoop...’ (Armageddon 35). De belofte om elke dag een sonnet te schrijven dreigt uit de hand te lopen : ‘Dit boekje wordt steeds dikker, met de dag – straks is het boek af en een dikke pil, een bittere, waar geen sonnet in wil, maar tot het eind er geen ontbreken mag. Toch is er eerder vrede dan dit boek, want ik ga door tot aan het tekenen van het verdrag, totdat het doek valt over oorlog, moet u rekenen... Wordt het een kluif van duizend pagina’s ? Dat zal toch niet, dan zijn er geen raketten meer over om voor doden in te zetten, geen mensen om te doden ook, helaas ! Maar dunner wordt dit boek ook nimmer meer... Toe, Here, wend Uw macht aan, voor een keer...’ (Argameddon 37)

Poetin is de blinde man, die leeft in een fantasiewereld, zijn soldaten kunnen wel de steden leegplunderen, maar de ziel van Oekraïne krijgen ze niet te pakken (41). In sonnet 47 schetst hij het conflict tussen Rusland en Oekraïne als een huwelijksdrama : de in de steek gelaten man wreekt zich op zijn vrouw. Optimisme is onze man in Kiëv niet geheel vreemd : ‘nog even, en Cherson, de Krim, zijn af van Vlad Ad Interim !’ (69) Over de Russen is Arie niet optimistisch – leren ze wel iets uit hun geschiedenis ? ‘Oorlogsdagboek 90. Het gaat weer net als met de Krim en met Japan, in vroeger eeuw – de smadelijke nederlaag, gevolgd door tijdelijke voorspoed en vooruitgang : afschaffing slavernij, eerste parlement. Als het weer zo gaat, zitten Rusland en de wereld tien jaar goed, daarna gaat het weer mis... Een samenleving zonder leervermogen.’

Na maanden uitzichtloze ‘speciale operatie’ slaat de oorlogsmoeheid van de slavist toe : ‘Oorlogsdagboek 135. Was ik maar Spaans gaan leren, of Sanskriet. Of weg- en waterbouw gaan doen, zoals mijn vader wilde. Nu heb ik me verdiept in een zieltogende cultuur die dood zaait en verderf bij wie springlevend zijn, die zich bevrijdden van de tirannie, een aardig poepie kunnen dichten ! Groeten uit Hermanivka !’ en een rekensommetje stemt tot nadenken : ‘Oorlogsdagboek 136. De Sovjet-Unie was een zwart tijdgat. Men las in 1989 dezelfde schrijvers als in 1919. Poetins Rusland is de Soviet Union revisited. Dan is het daar 22 jaar na 2000 nu 1941. Het kost wat goochelkunst en hersengymnastiek, maar dan zijn we ook waar we niet wezen willen : net in oorlog.’ Misschien is het einde der tijden toch nog niet aangebroken : ‘Maar hoe ligt Kyiv er dan bij ? Wat is die man nog meer van plan ? Het dodental ? De averij ? En rijdt mijn bus wel zondag dan ? Er is een soort van eindstrijd gaande, ons Armageddon lijkt aanstaande.’

Om ons wat moed in te spreken : ‘Natuurlijk ben ik oorlogsmoe ! Ik wil graag van dat dagboek af, wil Armageddon in zijn graf, maar ook zo graag naar Jalta toe ! Niet neer nu zitten bij de pakken ! We duwen Poetin in zijn graf en zijn van Trump en Orbán af – u moet de moed niet laten zakken !’ (Armageddon 155). De klassieker van de Russische literatuur, de afgod van de Russen, Aleksandr Poesjkin, waaraan Van der Ent twee jaar heeft zitten vertalen, moet het ontgelden : ‘Zo’n Poesjkin ligt te kraaien in zijn graf, te bonken tegen alle zes zijn planken – hij wil eruit, wil van dat dood zijn af, een vunzig lofdicht schrijven om te janken : de loftrompet op Vova Poetin steken, zich op die rare Oekraïners wreken... Dat heel zijn Wanderland weer Rusland is – Odesa, Chişinău en Jerevan, Tbilisi, Derpt, de hele rataplan weer Rotland wordt, waarin hij als een vis de katjes knijpen kan in ’t donker, als letterZetter en als kamerjonker.’ (Armageddon 158) En tenslotte een les voor de westerlingen : ‘Natuurlijk gaan we deze oorlog winnen, maar laten we met winnen dan beginnen – grootgrondbezitters grotendeels onteigend, geen akkeroligarchen op de troon, geen varkenspotentaten met een kroon, de politiek de borrelpraat ontstijgend... En dan de echte oorlog aan het front, dat ligt een aardig eind bij u vandaan, hoewel vakantietrips soms verder gaan, maar het besmeurt u toch met al zijn stront – bevrijd dit volk, bevrijd dit vrije land – kunt u decennia weer rustig slapen, dan ligt de Boze Beer op apegapen, dan zijn we allemaal weer uit de brand !’ (Armageddon 167).

In dit geloof willen we leven en sterven (zoals men vroeger placht te zeggen). ‘Dat elke ochtend een sonnet – wat heb dat eigenlijk voor zin ? Ik doe het, lezer, niettemin, het is mijn eigen soort verzet, het is mijn soort van medicijn – tegen de waanzin van de dag.’ (214) Het heeft niet alleen zin, we kijken uit naar deel twee van dit dagboek in verzen. Zoals Poesjkin zei : ‘Het is niet een roman, maar een roman in verzen. Een duivels verschil !’

Catherine Belton. De mannen van Poetin. Hoe de KGB Rusland heroverde en vervolgens de strijd aanging met het Westen.

Catherine Belton. De mannen van Poetin. Hoe de KGB Rusland heroverde en vervolgens de strijd aanging met het Westen. Amsterdam, Prometheus, 2022, 601 p. Orig. titel: Putin’s People/ How the KGB Took Back Russia and Then Took On the West.

Dit boek is indrukwekkend als staaltje van sterke journalistiek. Het heeft twee doelstellingen: de stroom van zwartgeld in Rusland blootleggen en wat ermee gedaan wordt, nl. naar het buitenland versluisd om er illegale acties mee te ondernemen. Dat is geen geringe opgave: het gaat immers om veertig jaar geschiedenis, van midden jaren tachtig tot de dag van vandaag, zowel over de Sovjetunie (op zijn laatste benen) als over het postcommunistische Rusland, dat uiteenvalt in twee periodes – de jaren negentig met de chaotische Jeltsin, de jaren 2000-2020 met Poetin als president, premier, president.

Het boek kun je niet navertellen, er komen te veel mensen, te veel instellingen en “firma’s” in aan bod om het allemaal te reconstrueren. Eén ding is duidelijk: het laat je duizelen van de onvoorstelbare misdadigheid die Rusland de dag van vandaag kenmerkt. Het land - de rijkdommen van het land (olie, gas, nikkel) – wordt leeggeplunderd, leeggestolen door enkele tientallen zgn. oligarchen die allemaal vrienden zijn van de president of ermee samenwerken (of als ze niet willen samenwerken en in de oppositie gaan, zoals Chodorkovski, geëlimineerd worden). Terwijl Rusland zo’n behoefte heeft aan het moderniseren van zijn infrastructuur, het fatsoeneren van de wegen, het opkuisen van de industriële vervuiling van de voorbije decennia, nood aan moderne ziekenhuizen, maar vooral fatsoenlijke lonen (zodat corruptie eindelijk eens kan verdwijnen), terwijl het land miljarden dollars zou kunnen gebruiken om er een fatsoenlijk, modern, efficiënt land van te maken, wordt het stiekem leeggeplunderd door een kliek kleptocraten die met de steun van de president miljarden dollars naar het buitenland versassen naar belastingparadijzen, geen belastingen betalen, een exuberante levensstijl ontplooien, terwijl hun land dringend geld nodig heeft om uit het communistische tijdperk te kunnen stappen. Het geld dat ze in het buitenland parkeren is bedoeld om westerse politici om te kopen om pro-Russische standpunten in te nemen, om partijen te subsidiëren (nu meestal extreem-rechtse) die de westerse landen en democratieën destabiliseren of er verdeeldheid zaaien. Kortom, de huidige machthebbers proberen nu de oude KGB-droom te verwezenlijken: het Westen kapotmaken. Daar hebben ze honderden miljoenen dollars voor over, liever dan ze voor hun eigen volk te gebruiken.

Dat uitgerekend de rijkdommen van het land in privéhanden zitten, is schrijnend – alles waarvoor de Revolutie gevochten heeft, is voor niets geweest, de nationalisering van ’s lands rijkdommen is wellicht de enige positieve verwezenlijking van de Revolutie van 1917 geweest, maar ook die is nu ongedaan gemaakt. Alles voor niets en dat met een onbeschrijfelijke tol aan mensenlevens en ellende.

De huidige machthebbers in het Kremlin kan het niets schelen: ze hebben niet de minste belangstelling voor of mededogen met hun burgers, die ze beschouwen als voetvolk, kanonnenvoer, volgzame sukkels, die het moeten stellen met € 300 per maand, terwijl zijzelf zwemmen in het geld en niet weten hoe het op te krijgen.

Ik zet een aantal bevindingen, beweringen en conclusies van Catherine Belton op een rijtje:

  1. Het boek is voor een stuk gebaseerd op informatie van een intimus van Poetin, de bankier Poegatsjov die op een bepaald moment afgehaakt heeft en vertrouwelijke informatie heeft willen delen met de onderzoeksjournaliste Belton. Conclusie: zonder vertrouwelijke informatie van insiders is het financiële kluwen van het Kremlin niet te achterhalen. Transparantie ontbreekt.

  2. Ex-medewerkers die vijanden geworden zijn, worden via het Britse gerecht bestookt.

  3. Het aantal Russische functionarissen die in Londen wonen is onuitputtelijk. Ze kopen peperdure woningen in de sjiekste wijken van ‘Londongrad’.

  4. Een overheidsfunctie in Rusland is een middel tot zelfverrijking. Van elke overheidsfunctionaris werd verwacht dat hij zijn positie gebruikte om geld te verdienen (349).

  5. De mensen rond Poetin weten dat het allemaal ‘gelul’ is (de verkiezingen bv.), maar in het openbaar zeggen ze hoe geweldig het allemaal is.

  6. De KGB heeft al in de laatste jaren van de Sovjetunie een pact gesloten met de georganiseerde misdaad.

  7. Al tijdens zijn werk in de DDR (Dresden) had Poetin contacten met terreurorganisaties, o.a. de RAF (Rote Armee Fraktion).

  8. De nieuwe machthebbers ontdekten dat de partijkas leeg was, omdat kort daarvoor het fortuin van de CPSU naar het buitenland gesluisd werd om er ondermijnende acties mee te betalen. Niemand weet waar het geld gebleven is. Dit was het begin van de grote plundering van de Sovjetstaat (396).

  9. Tientallen miljarden dollars zijn buitengesmokkeld om de buitenlandse inlichtingennetwerken van de KGB overeind te houden (83).

  10. Door de chaos van de qaren negentig is het verbond ontstaan tussen Poetin, zijn KGB-bondgenoten en de georganiseerde misdaad (94).

  11. Toen Poetin eenmaal directeur van de FSB was geworden, ‘begon hij gezwind alle smetten uit zijn tijd in Sint-Petersburg weg te poetsen’ (118).

  12. De Jeltsin-familie is in feite gezwicht voor de coup van de veiligheidsdiensten (155) en heeft Poetin binnengehaald.

  13. Poetin liet het uitschijnen dat hij een ‘ingehuurde manager’ en ‘dienaar van de staat’” was (175), die min of meer met tegenzin president werd.

  14. Velen begrijpen niet dat de Jeltsin-familie Poetin naar het Kremlin haalde, terwijl men wist dat hij al een maffioso was in Sint-Petersburg (177).

  15. De siloviki wilden de status van Rusland in de ogen van het Westen herstellen, maar ‘het kon natuurlijk geen kwaad dat ze zelf ondertussen hun zakken konden vullen’ (214). ‘De nieuwe meesters in het Kremlin stonden klaar om de strategische bezittingen van het land onder elkaar te verdelen.’ (238)

  16. Poetin deed inspiratie op voor zijn beleid bij tsaar Nicolaas I met zijn staatsdoctrine ‘orthodoxie, autocratie en nationalisme’. Daarmee was het inperken van elke tegenstand gerechtvaardigd.

  17. Poetin is ervan overtuigd dat iedereen in het Westen kan worden (om-) gekocht (278). ‘In Londen regeert geld alles. Alles en iedereen is te koop’ (351)

  18. Gazprom is het ‘persoonlijke kroonjuweel’ van Poetin, hij gebruikt het als geopolitiek instrument om de macht van het Kremlin te vergroten en als inkomstenbron voor zijn eigen kring (308)

  19. Poetin was ‘speciaal getraind om nooit sporen achter te laten’ (309).

  20. Tot de kring van Kremlin-intimi behoren ook Russische emigranten van de eerste golf (jaren twintig), die uit nostalgie naar de grootheid van het tsaristische Rusland bereid zijn de huidige president allerlei hand- en spandiensten te bewijzen (313).

  21. Londen werd overspoeld door Russisch geld, ‘maar Rusland veranderde niet door de integratie in het Westen, Rusland veranderde het Westen’ (339).

  22. De mannen van Poetin ‘kwamen uit een wereld waar de Koude Oorlog eigenlijk nooit tot een eind gekomen was’ (353).

  23. Sinds de Oranjerevolutie in Oekraïne lijdt Poetin aan paranoia, nl. dat het Westen samenspant om Ruslands macht te ondermijnen (373).

  24. De Panama-papers hebben aan het licht gebracht dat de vriendjes van Poetin ’schathemeltjerijk’ werden (383). Volgens berekeningen van specialisten is sinds de ‘ineenstorting van de Sovjet-Unie 800 miljard dollar naar het buitenland gebracht, meer dan het totale vermogen van de Russische bevolking’ (383).

  25. De oorlog in Oekraïne had zonder Russische zwart geld nooit gevoerd kunnen worden (405).

  26. Het bondgenootschap tussen kerk en staat vormde ‘de zoveelste ondermijning van wat er nog van de democratie over was’ (421).

  27. Een Russisch maffialid zei tegen zijn advocaat: ‘Jullie in het westen, jullie denken dat jullie met ons schaken. Maar jullie zullen nooit winnen, omdat wij ons niet aan de regels houden’ (426).

Wellicht is dit alles voldoende voor westerse politici om uit te maken of ze met dit regime nog willen samenwerken.

Hella Rottenberg. Z. Hoe Poetin Rusland weer groot wilde maken.

Hella Rottenberg. Z. Hoe Poetin Rusland weer groot wilde maken. Amsterdam, Alfabet Uitgevers, 2022, 190 p.

De auteur is geen onbekende in Nederland. Ze studeerde in Leningrad en was later correspondent voor De Volkskrant. Het is een van de drijvende figuren achter het kennisplatform «Raam op Rusland», dat wekelijks uitstekende bijdragen en analyses brengt van de situatie in Rusland op militair, economisch, politiek en cultureel gebied (samen met Laura Starink en Hubert Smeets).

Nu brengt ze in een klein boekje een volledig overzicht van wat er tussen Rusland en het Westen / de Verenigde Staten verkeerd is gegaan en vraagt zich af of het ook anders had gekund.

Ik zet de bevindingen en conclusies van de auteur op een rijtje :

  1. Het plan om Oekraïne in een blitzkrieg op de knieën te krijgen getuigt van zelfbegoocheling. En dat voor een ex-KGB-er en hoofd van de inlichtingendienst.

  2. Hij percipieert Oekraïne als een anti-Rusland en als dusdanig mag het niet blijven bestaan. Het land heeft geen recht op bestaan. Hij ziet Rusland en Oekraïne als ‘ons gemeenschappelijk vaderland’, wat van weinig kennis van de geschiedenis en mentaliteit van de Oekraïners getuigt.

  3. Hij heeft het Oekraïense leger zwaar onderschat en Zelensky als een lafaard gezien, die bij de invasie de benen zou nemen.

  4. Hij ziet zichzelf als een staatsman met missie – de eenheid van tijdens de Sovjetunie en het tsaristische Rusland herstellen, waardoor hij aantoont in het verleden te leven in plaats van een plan voor de toekomst uit te dokteren.

  5. In plaats van zich tevreden te stellen met de twee separatistische provincies valt hij heel Oekraïne aan.

  6. In zijn rechtvaardiging van de ‘speciale operatie’ spreekt hij van de ‘zuivering’ van de Russische maatschappij van criticasters en anti-patriotten, een angstaanjagende verwijzing naar de Stalintijd.

  7. Hij denkt met de oorlog tegen het buurland patriottische eenheid te kunnen bewerkstelligen en gebruikt als symbool de letter Z, die in het Russisch niet eens bestaat (cynici grapten ‘zwastika’).

  8. Hij trekt van leer tegen zogezegde Oekraïense (neo-) nazi’s die in Kiev de dienst zouden uitmaken, terwijl die een quantité négligeable in het politieke spectrum van Oekraïne zijn. En wat dat nazisme dan precies inhield, dat werd nooit ergens uitgelegd. De kritiek op Oekraïens ‘rechts’ belette hem niet met twijfelachtige rechtse politici in het Westen onder één hoedje te spelen (Marine Le Pen, Lega Nord, Alternative für Deutschland, Geert Wilders, Thierry Baudet, Berlusconi, het Vlaams Belang).

  9. Hij schildert de majdanopstand af als een rechtse staatsgreep, terwijl het eigenlijk eerder ‘een linkse volksbeweging’ (62) was. Door de systematische propaganda op de staatstelevisie (sinds enkele jaren een pleonasme, want er bestaat nog alleen door de staat gerunde en betaalde televisie) krijgt de Russische bevolking een vertekend beeld van het werkelijke Oekraïne : ‘pro-Europees, rommelig en buitengewoon corrupt, maar wel met vrije verkiezingen, vrijheid van meningsuiting en organisatie, pluriforme media en minderheidsrechten’ (64). Hij heeft er zelf mee toe bijgedragen dat de Oekraïense nationalist Bandera (WO II) enorm aan populariteit won.

  10. Waarom wilde hij een oorlog? Omdat hij het wilde en niemand hem tegenhield (73). Hij was een soort Nicolaas I die de revolutiegolf in Europa niet wilde laten overwaaien naar Rusland. In 2019 was de Krim-euforie uitgewerkt (76) en moest hij iets anders bedenken om zijn dalende populariteit wat op te krikken. Rottenberg betoogt dat hij ook andere wegen had kunnen bewandelen, maar dat hij niet bereid was hervormingen door te voeren (78).

  11. In de zomer van 2021 publiceerde hij zijn visie op de Oekraïne in zijn opstel ‘Over de historische eenheid van Russen en Oekraïners’, waarvoor een student bij mij in de eerste bachelor zou zakken. Hallucinant is daarin de uitspraak ‘Ware soevereiniteit is alleen mogelijk als partner van Rusland’ (81). Hij hoefde nu alleen nog te wachten op een gunstig moment.

  12. De inlijving van de Krim en de annexatie van de Donbas versterkten in Oekraïne alleen maar het verlangen om bij de NAVO en de EU te komen. Hij bereikt het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk wil. Poetin lijdt aan een omsingelingscomplex (89).

  13. In plaats van aan een nieuwe nationale identiteit te werken, een nationale idee voor Rusland uit te werken, werpt hij zich in een koloniale oorlog, waardoor Oekraïne de gelederen sluit en tot een ‘moderne natie’ wordt gesmeed (106).

  14. In plaats van open uit te komen voor zijn neokoloniale ambities, schildert hij het conflict af als een strijd tussen Rusland en de VS, waarbij Oekraïne het ‘toevallige slagveld’ is (113).

  15. Die oorlog, die bijna protestloze aanval op een ‘broedervolk’ was mogelijk door de ‘naakte dictatuur’ die hij de laatste tien jaar heeft geïnstalleerd – niemand durft nog zijn mond open te trekken. Zelfs over het verleden kan niet meer gepraat worden – het misdadige Sovjetverleden is niet verwerkt, laat staan veroordeeld (141). Van catharsis na drie generaties dictatuur is geen sprake.

  16. De militaire fiasco’s van het Russische leger in Oekraïne tonen aan dat Rusland misschien wel een reus op lemen voeten is, dat Poetin zijn hand overspeeld heeft en in plaats van Rusland groot te maken, het land te grond heeft gericht (146). Rottenberg besluit : ‘Met Poetin hoeft niemand medelijden te hebben. Hij is een meedogenloze dictator. Maar hij is ook een tragische figuur geworden. Alles wat hij met zijn invasie dacht te bereiken, is in het tegendeel omgeslagen.’ (168)

Dit boek is een uitstekende uiteenzetting van alles wat men moet weten om de oorlog tussen Rusland en Oekraïne te kunnen begrijpen en plaatsen. Helder betoog, passende quotes van kenners in en buiten Rusland. Warm aanbevolen.

Helen Rappaport. De Romanovs na de val. Ballingschap in het Parijs van de Belle Époque ten tijde van Revolutie en oorlog.

Helen Rappaport. De Romanovs na de val. Ballingschap in het Parijs van de Belle Époque ten tijde van Revolutie en oorlog. Amsterdam, Unieboek-Het Spectrum, 2022, 368 p. Originele titel : After the Romanovs.

De auteur van dit fascinerende boek is een Britse historica met reputatie. Als geschiedschrijver gespecialiseerd in revolutionair Rusland is ze uitermate geschikt om dit boek te schrijven : wat waren de gevolgen van de Russische Revolutie (1917) voor de Russen die dit historisch cataclysme niet aanvaarden ? In het eveneens fascinerende boek Verloren adel : de laatste dagen van de Russische aristocratie beschrijft Douglas Smith het lot van de aristocratie in het nieuwe, communistische Rusland. Dat wil zeggen van degenen die verkozen in Rusland te blijven of die niet op tijd de kans hadden gezien het land te verlaten, resp. te ontvluchten. Aan de hand van vier grote aristocratische families beschrijft hij de lotgevallen van deze vertegenwoordigers van het ancien régime in het post-tsaristische, Sovjetse Rusland. Hun stond geen aangenaam lot te verwachten. Al gauw na de Revolutie werden ze onteigend, hun bezittingen (huizen, landgoederen) in beslag genomen, hun in de banken bewaard geld was waardeloos geworden, ze konden nergens werk vinden, ze werden overal geboycot, ook als ze bereid waren loyaal mee te werken met de nieuwe machthebbers. In de loop van één generatie (1917-1940) kwamen ze allemaal aan hun einde, de meesten vermoord door de bolsjevieken.

Het boek van Rappaport gaat over die Russen die het land na de Revolutie verlaten hebben – vrijwillig of gedwongen. Men schat dat er ten gevolge van de Revolutie en de burgeroorlog (1917-1921) 1,5 à 2 miljoen Russen het land verlaten hebben, dat is minstens 1 % van de totale bevolking. De eerste golf van emigranten kwam terecht in de Slavische wereld (Bulgarije, Joegoslavië, Polen), sommigen in China, de meesten echter in West-Europa, met name Duitsland en Frankrijk (in België zouden er 7 à 10.000 emigranten zijn geweest).

De titel van Rappaports boek is misleidend : het gaat niet alleen over de Romanovs, de heersende familie, maar over heel de emigratie, alle lagen van de Russische bevolking die in Frankrijk terechtkwamen.

In het Westen is de belangstelling voor het lot van de Russische emigratie pas op het einde van de jaren tachtig ontstaan, in Sovjetrusland was het zo goed als taboe om erover te schrijven. Maar sindsdien is er veel verschenen, allerlei memoires, zodat we een goed beeld krijgen van de belangrijkste figuren in de emigratie. Rappaport centreert haar verhaal rond de familie van de in 1918 door de bolsjevieken vermoorde tsaar Nicolaas II. In de eerste drie hoofdstukken schetst ze de aanwezigheid van Russen in het Frankrijk van voor WO I. Dat waren rijke aristocraten en vertegenwoordigers van de Romanovs, die met geld gooiden en geen einde wisten aan hun rijkdom en verspilzucht. De aanwezigheid van deze Russische bonvivants was zo dominant dat er zelfs een roman over verscheen : La Tournée des grands ducs : Moeurs parisiennes van Jean-Louis Dubut de Laforest van 1901. De in luxe zwelgende Russen kregen in Parijs de bijnaam ‘bojaren’ (24). Rusland en Russen werden ook beroemd door Sergej Diaghilev die ‘deze citadel van hoge cultuur’ bestormde met zijn ‘buitengewoon, fascinerend dansgezelschap Ballets Russes’ (37). Parijs lag aan de voeten van deze vernieuwende, exuberante Rus die hen in extase verzette, maar velen vonden deze Russische dansers ‘tous un peu maboule’ (allemaal een beetje gek) (44).

Naast grootvorsten en kunstenaars werd Parijs ook overspoeld door Russische politieke emigranten, die Rusland ontvlucht waren na de mislukte revolutie van 1905 en de repressie die daarop volgde. Alle mogelijke fracties van in Rusland oppositie voerende strekkingen waren in Parijs vertegenwoordigd. In 1912 schreef de dadaïstische dichter Serge Charchoune (Sjarsjoen) over Parijs : ‘Ik kwam in een soort Russische hoofdstad, ik was heel gelukkig ; ik woonde niet alleen in een Russische kolonie, maar praktisch in Rusland zelf.’ (67) Een bekende figuur naast de dichteres Anna Achmatova en de schilder Marc Chagall was de intrigant Lenin, die in het ‘smerig gat’ Parijs verzeild geraakte in eindeloos politiek gekibbel (73). Parijs was het ‘hoofdkwartier van de Russische revolutionairen’ geworden (81), met ongeveer 25.000 leden.

Sommigen zouden aangevoeld hebben dat er spoedig een einde zou komen aan dit roekeloos met geld smijten : ‘Het was alsof iemand al deze mensen in hun oor fluisterde : Vooruit, schiet op, amuseer je, want dit zijn de laatste manden van je zorgeloze, glamoureuze en luxueuze leven.’ (76)

Al in 1901 had Lenin verklaard dat het noodzakelijk was om in Rusland ‘minstens honderd Romanovs te onthoofden’ (86) om de socialistische staat te kunnen opbouwen. Zijn voorspelling zou uitkomen. Slechts enkelen van de Romanovs slaagden erin Rusland tijdig te ontvluchten. De tsaristische familie werd vermoord, grootvorsten werden geëxecuteerd, anderen namen al dan niet met hulp van diplomaten de benen naar Frankrijk of Engeland. De adel besefte ‘Onze tijd was voorbij en we waren gedoemd’ (99). Wat velen in de emigratie parten speelde, was dat ze bij het uitbreken van WO I uit patriottische overwegingen hun buitenlandse bankrekeningen hadden afgesloten en al hun geld op Russische banken hadden geplaatst. Toen de bolsjevieken de banken nationaliseerden, waren ze op slag straatarm. Slechts enkelen van de tsaristische familie slaagden erin hun kostbare juwelen het land uit te smokkelen die ze dan in het Westen verkochten om in hun levensonderhoud te voorzien. Eigenlijk had alleen Felix Joesoepov (de moordenaar van Raspoetin) een groot deel van de enorme rijkdom van zijn familie kunnen meenemen (o.a. twee Rembrandts).

Tientallen figuren passeren de revue in dit boek : de Witte generaals Joedenitsj, Koltsjak, Denikin en Vrangel, de schrijvers Teffi, Ivan Boenin en Aleksej Tolstoj. Allen kwam ze in de emigratie terecht en dit in de overtuiging dat de Sovjetmacht een tijdelijk fenomeen was (117), dat het communistische regime morgen of overmorgen omvergeworpen zou worden en dat ze zouden kunnen terugkeren naar Rusland. Ondertussen pijnigden ze zich met de kwellende vraag wie er schuld had aan dit alles (119, 133) en bleven ze elkaar verwijten de oorzaak van de tragedie van 1917 te zijn. In dit ‘nieuw Mekka, nieuw Babylon’ (125) zaten ze op hun koffers te wachten op het bericht dat de bolsjevieken het begeven hadden en dat ze konden terugkeren.

Voor een Amerikaanse tijdgenoot was Parijs de stad ‘waar de twintigste eeuw zich afspeelde’ (126), maar van dit moderne, bruisende leven konden de meeste emigranten niet profiteren. Ze waren straatarm, konden maar moeilijk werk vinden, werden vooral tijdens de depressie van de late jaren twintig scheef aangekeken en zelfs ontslagen. Veel diploma’s werden niet aanvaard (geneesheer, advocaat), zodat hoogopgeleide Russen zich tevreden moesten stellen met slecht, onderbetaald werk (borden wassen, kelner, portier). Het populairste beroep voor Russische émigrés was taxichauffeur – hier hadden ze geen baas over zich (geen bevelen, geen lopende band, alleen hij, de chauffeur, als ‘enige meester voor God’ (171) en konden ze ook vaak iets meer verdienen dan in de stinkende fabrieken van Renault in de arbeiderswijk Billancourt (‘Rusland-in-het-klein’) (166). Ongeveer 20 % van de Russische vluchtelingen werkte bij Renault en in de fabrieken van Citroën en Peugeot. De vakbond van taxichauffeurs had zelfs een eigen krant – Roesski sjofjor. Joseph Kessel vereeuwigde dit beeld in zijn roman Nuits de princes (1927) met als hoofdpersonage een Russische arts die als taxichauffeur moest werken. De populaire schrijfster Nina Berberova wijdde zelfs verhalen aan Billancdourt : ‘Dit was het leven. Billancourt geloofde niet in tranen. Voor een fatsoenlijk bestaan, voor een plaatsje voor zichzelf in de wereld betaalden de mensen de wereld terug met hun arbeid, die stonk naar zweet, knoflook en alcohol.’ (170)

Nadat in 1921 de Sovjetregering een decreet uitvaardigde waarmee alle antisovjet emigranten het Russische staatsburgerschap ontnomen werd (155), konden de émigrés aanspraak maken op een Nansenpaspoort, maar daardoor werd het besef heviger dat ze staatlozen (apatrides) waren.

Boeiend is ook het hoofdstuk waarin Rappaport beschrijft dat sommige Russische émigrés zich niet als ballingen zagen, maar als mensen met een missie (175 e.v.). De schrijver Merezjkovsi en Hippius, de toekomstige Nobelprijswinnaar Boenin vonden dat ze het oude Rusland moesten koesteren en bewaren, voor hen was ‘Russische literatuur ons uiteindelijke vaderland, alles wat Rusland was en wat Rusland zal zijn’ (179). Maar er waren er ook die terugkeerden naar de Sovjetunie, zo de prozaïst Aleksej Tolstoj en Ilja Erenboerg of de tot het communisme bekeerde ex-prins Dmitri Mirski. Ook de enkele succesrijke kunstenaars - de zanger Aleksandr Vertinski, Ivan Boenin (Nobelprijs 1933) - kwijnden weg van heimwee en konden maar moeilijk hun draai vinden in Frankrijk.

Ondertussen werd er ook gebakkeleid over wie de nieuwe tsaar zou worden na de val van de bolsjevieken. Ook daarover konden de emigranten het niet eens worden (‘Alle kringen hadden een hekel aan elkaar’) (217). Het enige wat de émigrés verbond, was dat ze fel anti-sovjet waren, maar samenwerken bleek niet mogelijk (225). Er waren drie kandidaten. Grootvorst Kirill had zich in 1923 uitgeroepen tot ‘tsaar van alle Ruslanden’ en dat viel bij velen in slechte aarde. Ook in de Sovjetunie zorgde het voor ongerustheid – zouden de émigrés er dan toch in slagen een veldtocht tegen de jonge Sovjetunie op touw te zetten en Stalin van zijn troon te stoten ? De Sovjetrussische geheime politie (OGPOe) stuurde spionnen naar Frankrijk die moesten infiltreren in de emigrantengemeenschap. Moskou zette ook valstrikken op met de bedoeling kopstukken naar Rusland te lokken en ze daar te executeren. Toen de generaals van het Witte leger Koetepov en later Miller op klaarlichte dag gekidnapt en ontvoerd werden naar de Sovjetunie (1930 resp. 1937), was de gemeenschap van emigranten doodsbang.

De enige plaats waar de Russen bij elkaar kwamen, ongeacht hun politieke opvattingen, was de Russische kerk aan de Rue Daru, dé schakel met Rusland (2018). Maar ook inzake geloof en kerk was het Rusland van de emigratie verdeeld, er waren drie ‘ecclesiastische jurisdicties die wedijverden om de loyaliteit van de orthodoxe gelovigen in ballingschap’ (221). Ook de Russischtalige pers in de emigratie was verdeeld, elke stroming van voor 1917 had hier een krant, week- of maandblad. De meest gelezen was de Poslednie novosti (Het Laatste Nieuws) van de liberaal Pavel Miljoekov. Het toonaangevende literaire tijdschrift was Sovremennye zapiski (Eigentijdse Notities), dat o.a. de jonge Nabokov publiceerde, maar slechts weinigen konden leven van de pen, omdat er te weinig abonnees waren en omdat de tijdschriften te duur waren voor de gewone Rus, die andere zorgen aan zijn hoofd had.

Op 6 mei doodde een doorgedraaide Rus (Pavel Gorgoelov) de Franse president Paul Doumer. Een schok ging door de Russische gemeenschap en door het land, het werkte de russofobie (‘ces sales Russes’) in de hand, die ook al door de recessie en de werkloosheid aangewakkerd werd. Russen waren nu bang voor deportatie, maar de leegloop van Frankrijk door de émigrés zou er pas komen na de bezetting van het land door de nazi’s. Met het verstrijken van de jaren en het vervliegen van de hoop op een reconquista van Rusland ging een golf van wanhoop en depressie door de emigrantengemeenschap. Er was sprake van zelfmoorden. In 1937 werd de Vereniging van Vrienden van de Sovjetunie opgericht. De Sovjets bedreven propaganda en probeerden nostalgische Russen terug te lokken naar het vaderland. Het bekendste voorbeeld van repatriant is de schrijver Aleksandr Koeprin, die in 1937 terugkeerde, maar die eigenlijk al doodziek was en wilde sterven op zijn geboortegrond. Het lot van Marina Tsvetajeva is tragisch. In 1939 keerde ze terug, maar werd volledig geïsoleerd door haar vakgenoten – in 1941 pleegde ze zelfmoord in het stadje Jelaboega, terwijl ze nu erkend wordt als een van de grootste dichteressen van de 20e eeuw.

Met de bezetting door de nazi’s kwam er zo goed als een einde aan de eerste emigratie. Aan het einde van de oorlog waren er nog slechts 55.000 Russen over in Frankrijk (302) – van de 100 à 175.000 in het interbellum (261).

De teneur van dit schitterende en rijk gedocumenteerde boek wordt het best weergegeven in het gedicht van Anna Achmatova van 1922 : ‘Ik hoor niet tot degenen die hun land hebben opgegeven / Om het door de vijanden te laten verscheuren / Ik luister niet naar hun primitieve lof / Ik schenk hun mijn liederen niet. / Maar eeuwig meelijwekkend is voor mij de banneling / Als een gevangene, een zieke. / Duister is je weg, zwerver / Het brood in den vreemde smaakt naar alsem.’

Pages