Orlando Figes. Het verhaal van Rusland. Mythe en macht van Vladimir de Grote tot Vladimir Poetin. Amsterdam, Nieuw Amsterdam, 2022, 335 p. Originele titel: ‘The Story of Russia’.
Orlando Figes is al enkele jaren aanwezig op onze boekenmarkt als ruslandkundige. Hij heeft bestsellers geschreven – een over de culturele geschiedenis van Rusland (Natasja’s dans), een over de Krimoorlog (de grote tragedie van Rusland in de 19e eeuw), een over Sovjetmensen die niet durven te spreken over het verleden onder Stalin (De fluisteraars). Ook zijn geschiedenis van de Russische Revolutie (De tragedie van een volk. De Russische revolutie 1891-1924), het duizend bladzijden tellend verhaal dat hij laat beginnen lang voor de revolutie uitbrak, is een bijzonder lezenswaardig en fascinerend overzicht van een kwarteeuw turbulente Russische geschiedenis.
Naar zijn nieuw boek werd dan ook met spanning uitgekeken. De lezer zal niet ontgoocheld worden: de kerngedachte van zijn betoog is dat de macht van de huidige Russische president gebaseerd is op mythes, grote mythes over de geschiedenis van zijn land die hij handig uitbuit.
Het boek begint en eindigt met Oekraïne, niet ten onrechte, want dit is het grootste en blijkbaar onoplosbare probleem dat de laatste jaren de politiek van Rusland beheerst en ook het Westen in zijn band houdt. Figes vat de bedoeling van zijn boek samen als volgt: ‘Rusland is een land dat bijeen wordt gehouden door ideeën die wortelen in een ver verleden, historische denkbeelden die voortdurend worden herzien en herschreven om te voldoen aan de wensen van het heden en de verlangens voor de toekomst.’ (16) Het is Figes’ ambitie om met dit boek aan te tonen hoe de Russen tot hun verhaal zijn gekomen en ‘hoe ze het in de loop van de tijd steeds opnieuw hebben vormgegeven’ (16). In dit opzet is hij met verve geslaagd.
In de elf hoofdstukken van zijn boek schetst Figes de gehele geschiedenis van Rusland, van 862 tot februari 2022, de invasie in Oekraïne. Het eerste hoofdstuk – over het ontstaan van Rusland, of exacter van Roes (Kiev-Roes) – is essentieel, want daar draait het in de recente oorlog allemaal om. Zowel Rusland als Oekraïne stellen dat de eerste ‘Russische’ staat – Kiev-Roes – de bakermat is van het huidige Rusland of het huidige Oekraïne (42). Volgens Figes is dit een mythe, ‘een opvolgingsverhaal dat de imperialistische pretenties van de Moskouse tsaar moest ondersteunen’ (41). Trouwens zijn met heel de ontstaansgeschiedenis van Rusland (Roes) heel wat legendes en mythes verbonden. Door wie is het oude Rusland gesticht? Volgens sommigen door Noormannen (Vikingen), omdat de Russen altijd maar ruzie maakten en dan maar buitenlanders uitnodigden (26) om orde op zaken te komen stellen. Dit op de Nestorkroniek (Het verhaal van de voorbije jaren) (12e eeuw) gebaseerde stichtingsverhaal werd in de 18e eeuw door nationalistisch ingestelde Russen verontwaardigd van de hand gewezen. Ook rond de kerstening van Roes in 988 door vorst Vladimir zijn veel vragen te stellen. Men weet niet eens met zekerheid of het wel op de Krim was dat de Russische vorst zich liet dopen. In elk geval voelde Roes zich daardoor ‘de evenknie van het Byzantijnse rijk’ (34). Volgens Figes is de kern van de Nestorkroniek de mythe dat de vorst heilig is en dat hij sterft als een martelaar voor het ‘heilige Russische land’ (37), zoals de broers Boris en Gleb, de eerste Russische heiligen (11e eeuw). ‘Geen enkel ander land ter wereld heeft zoveel van zijn vorsten heilig verklaard’, of met andere woorden ‘Nergens is de macht met zoveel heiligheid omgeven’ (37).
Een tweede twistpunt onder Russen is de inval van de Mongolen. Ze hebben Rusland 250 jaar lang bezet en gedomineerd en de vraag is of hun aanwezigheid weldadig dan wel negatief is geweest voor Rusland. Door de invasie van de Mongolen (vanaf 1223) is het Kievse Rijk drastisch veranderd, zozeer dat ‘geen enkel modern land, Rusland, Oekräine noch Belarus, kan beweren er de voortzetting van te zijn’ (51). Voor de enen zuchtte Rusland onder het ‘Tataarse juk’ (leed, offers, vernedering, onderdrukking, isolatie van het Westen). Voor de 19e-eeuwse slavofielen had de Mongoolse heerschappij ook positieve gevolgen: het land werd erdoor van het Westen afgezonderd. En volgens nog anderen hadden ze helemaal geen impact op het verdere verloop van de geschiedenis. Maar in die periode valt wel een belangrijke gebeurtenis: in 1380 leverden de ‘Russen’ de eerste grote slag tegen de Mongolen (de veldslag van Koelikovo) en redde daardoor Europa van het Mongoolse gevaar (55). Ook later heeft Rusland het Westen gered: van Napoleon en van Hitler en voor beide offers heeft het van het Westen geen dankbaarheid ontvangen. Het offer dat Rusland gebracht zou hebben, wordt door Poetin breed uitgesmeerd. Dat Rusland lange tijd aangeleund heeft bij Azië, zou de toenadering van het huidige Rusland tot China vergemakkelijken, en de poging om een Euraziatische Unie op gang te brengen mede inspireren. Niet aan twijfel onderhevig is de vaststelling dat 250 jaar Mongoolse overheersing de autocratie in de hand heeft gewerkt: net zoals de Russische vorsten onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Mongoolse chans moesten betuigen, zo moesten ook hun onderdanen zich zonder te mopperen schikken naar wat hun vorsten van hen verlangden. En dat tien generaties lang, lang genoeg om de autocratie in de genen van de Russen te krijgen. Volgens Figes is er een rechtstreekse lijn van onderwerping aan de chans tot de onderdanigheid van de oligarchen aan Poetin (63).
Een derde mijlpaal is de periode van Ivan IV (bij ons bekend als de Verschrikkelijke). Na de ondergang van Constantinopel (1453) begon Moskovië, de opvolger van Kiev-Roes, zich geleidelijk aan te zien als het Derde Rome en de tsaar als de belichaming van God op aarde, bijgevolg was het ketterij om je tegen hem te verzetten (67). Rusland werd onder zijn bewind een theocratisch keizerrijk, de tsaar werd heilig geacht omdat hij zijn macht aan God ontleende (72). De autocratie in Rusland was sterk, de samenleving zwak en ‘deze scheve verhouding, tussen een dwingende staat en een zwakke samenleving, heeft de loop van de Russische geschiedenis bepaald.’ (75) Tot in de 20e eeuw hebben Ivans wreedheden verdedigers gevonden, een rare trek in de Russische mentaliteit die excuses zoekt voor extreem geweld en onderdrukking.
Eind 16e-midden 17e eeuw kende ook de enorme expansie van Rusland: in 1552 viel het islamitische Kazan, in 1556 Astrachan (volgstaten van de in de late 15e eeuw uit elkaar gevallen Gouden Horde), de ontdekking en onderwerping van Siberië begon, tegen het midden van de 17e eeuw had Rusland er duizenden strekkende kilometers grondgebied bij gewonnen, de Russen zaten aan de Stille Oceaan. Het begin van het Russische imperium en wellicht het begin van Ruslands miserie.
1612 is een belangrijk moment in Ruslands geschiedenis: na jaren van burgeroorlog en buitenlandse interventie slaagde een volksmilitie erin de Poolse bezetter te verdrijven. De dag dat de Polen uit Moskou verdreven werden – 4 november – werd na de val van het communisme uitgeroepen tot de Dag van Nationale Eenheid, alweer een symbolische invulling van een historische gebeurtenis met actuele gebruikswaarde.
Na de Troebelen, veroorzaakt door de dood van Ivan de Verschrikkelijke, kwam een nieuwe dynastie aan het bewind – de Romanovs. Ze zouden 300 jaar over Rusland regeren (1613-1917). Ze waren volgens Figes ‘niet bijster intelligent’ (92) en zouden Rusland in 1917 tot een enorme catastrofe leiden. Onder het bewind van de eerste Romanov was er een kans om een constitutionele monarchie in te voeren (93), maar daar zijn de bojaren niet in geslaagd. Rusland bleef autocratisch en de mythe van “vadertje tsaar”, ‘de rechtvaardige en beschermende vader van zijn volk’ (95), bleef hardnekkig voortbestaan. Het nieuwe wetboek van 1649 formaliseerde de lijfeigenschap, die tweehonderd jaar lang zou blijven bestaan en verantwoordelijk was voor de catastrofe van 1917, ten gevolge van de diepe haat van de Russische boeren jegens de grondbezitters. Het fenomeen van verklikken van andere burgers is niet uitgevonden door de communisten in de 20e eeuw, maar bestond al in de 17e eeuw (97). Figes doorprikt ook de mythe van de vreedzame verovering van Siberië door de Russen, ‘die de inheemse stammen beschaving brachten door assimilatie in de Russische cultuur en samenleving’ (102), zoals schoolkinderen in Rusland dat gewoonlijk voorgeschoteld krijgen: ‘De Russen begingen afschuwelijke wandaden: het platbranden van hele dorpen, executies, massaverkrachtingen en vrouwenslavernij’ (102), het klinkt allemaal zo actueel.
De gebeurtenissen in de 17e eeuw verklaren ook het drama dat zich nu in Oekraïne afspeelt: ten gevolge van de burgeroorlog midden 17e eeuw werd Oekraïne opgesplitst in twee delen: het oosten kwam bij Rusland, het westen bij Polen. Daardoor groeiden de landsdelen uit elkaar, qua politiek, taal, godsdienst en cultuur.
Hoofdstuk 5 behandelt de verwestersing van Rusland onder Peter en Catharina de Grote, de culturele revolutie die toen plaatsvond, maar de reis van de jonge tsaar Peter naar Nederland (het Grote Gezantschap), waar hij zijn inspiratie opdeed voor de modernisering van het land, wordt nauwelijks belicht (112), een onbegrijpelijk hiaat in de overigens goed gedocumenteerde geschiedenis van de Britse historicus. Een constante die in heel de geschiedenis van het land terug te vinden is, treffen we aan onder Peter I: ‘met kwantiteit compenseren wat aan kwaliteit ontbrak’, m.a.w. ongegeneerd veel mensenlevens offeren om zijn militair geavanceerdere tegenstander te overwinnen (113). Terwijl alles wat vóór Peter de Grote gebeurde, geworteld was in het nationale verleden, stampt Peter een nieuwe keizerlijke hoofdstad uit de grond ‘zonder wortels in de Russische grond’ (116). Zijn hervormingen kregen dan ook veel kritiek van de slavofielen in de 19e eeuw, die stelden dat zijn hervormingen de (eigen-) aard van Rusland veranderd hadden en de mensen iets vreemds, een Fremdkörper opgedwongen hadden. Ook dit is een beschuldiging die in de 20e-21e eeuw vaak te horen zal zijn: het Westen heeft Rusland het marxisme opgedrongen, de mensenrechten, de democratie en, de laatste jaren, de holebi-cultuur. Allemaal dingen die de ‘traditionele Russische waarden’ zouden ondermijnen. Het is onbegrijpelijk waarom de beroemde Filosofische Brief van Pjotr Tsjaadajev (1837) hier ontbreekt, een toch uiterst actueel document en liefdesverklaring aan het Westen.
De volgende hoofdstukken (6-10) behandelen de 19e en 20e eeuw, de overwinning op Napoleon (nog een nationale mythe : ‘de Vaderlandse Oorlog’, het ‘Heilige Rusland als redder van de mensheid’, 140), de autoritaire regeerstijl van Nicolaas I, die dacht dat hij alles moest reguleren in zijn land, de invoering van de staatsideologie ‘orthodoxie, autocratie en nationalisme’, de afschaffing van de lijfeigenschap (halfslachtig en dus mislukt), de invoering van het marxisme, de Revolutie, de terreur onder Lenin en Stalin, tot en met de hervormingen van Gorbatsjov, die het land uit zijn lethargie wilde halen, maar ongewild de ondergang van het communistische imperium in de hand werkte. Na de afschaffing van de lijfeigenschap (in 1861) begrepen de boeren dat ondanks de toegenomen vrijheid ‘geweld de grondslag vormde van de staatsmacht en dat geweld ook het enige middel was om die omver te werpen’ (169). Alle mogelijkheden om het volk enige inspraak te geven werden in de 19e eeuw gerateerd, de catastrofe van 1917 was onvermijdelijk. Zoals de laatste tsaar Nicolaas II ‘geen enkele aanleiding zag om zijn bewind aan te passen aan de eisen van de moderne wereld’ (176), zo vindt ook de huidige Russische president het niet nodig mee te gaan met moderne opvattingen. Zijn nieuwe staatsideologie is niet meer of niet minder dan een moderne versie van Nicolaas I’s beruchte formule ‘orthodoxie, autocratie, patriottisme’. Gebrek aan patriottisme (wat dat ook moge betekenen) is onder de huidige president zelfs strafbaar. Nicolaas Stokmans (de bijnaam van Nicolaas I) had nog wat kunnen leren van deze redder des vaderlands.
Ook WO I speelde een rol in de mythevorming van Rusland: in Rusland bestond sinds het midden van de 19e eeuw een panslavische strekking – alle Slavische volkeren moeten verenigd worden onder de heerschappij van Rusland (het enige Slavische land dat toen zelfstandig was). Het was deze panslavische mythe (want de meeste Slavische landen zaten daar echt niet op te wachten) die Rusland in de noodlottige Eerste Wereldoorlog stortte, het begin van alle miserie van het land (en de rest van Europa) in de 20e eeuw. Men besefte toen dat ‘als Rusland Oekraïne zou kwijtraken, het niet langer een grote mogendheid zou zijn’ (184), een redenering die ons bekend en actueel in de oren klinkt. De grootste mythe die het land in de 20e eeuw heeft opgeleverd, is die van de Grote Vaderlandse Oorlog (WO II), waarin onredelijk veel slachtoffers gevallen zijn en waarvoor de Sovjetunie voor een deel de medeverantwoordelijkheid draagt, allemaal gevoelige thema’s waarover nu niet meer gepraat mag worden, na de korte openheid (glasnost) over ’s lands verleden in de late jaren tachtig en negentig. Onder het bewind van Poetin worden de verdiensten van Stalin in de verf gezet – de industrialisering van het land en de overwinning op het nazisme, maar over de terreur van de dictator wordt nauwelijks (nog) gesproken. Het is niet verboden erover te spreken en Poetin geeft zelf wel toe dat er terreur was, maar de betekenis en de omvang ervan wordt geminimaliseerd.
Ook het laatste hoofdstuk is boeiend en relevant voor alles wat nu in Rusland en Oekraïne gebeurt :
-
De gebeurtenissen van 1991 waren geen revolutie, er was geen massaal protest, de communistische partij deed gewoon afstand van de macht.
-
De oude elite had het ook in het post-sovjettijdperk voor het zeggen. Er waren geen lustratiewetten (doorlichting) zoals bv. in Polen, die moesten beletten dat mensen van de repressieorganen weer openbare functies konden krijgen.
-
Poetin had als spion in de DDR gewerkt, was getuige van de volksopstand tegen het regime van Honecker, was daardoor getraumatiseerd en trok er de les uit dat ‘ongebreidelde democratie wel moest uitlopen op chaos en verzwakking van de staat’ (276).
-
Door de ineenstorting van het communisme en het in diskrediet raken van de communistische ideologie kwamen Russen in een vacuüm terecht. Poetin zou die leegte opvullen door zijn visie op de geschiedenis, ‘dirigistisch en conservatief’: Rusland was sterk als het volk zich verenigd wist achter een sterke staat of leider en zwak als ze verdeeld waren en de Russische waarden die hen verenigden en kenmerkten uit het oog verloren (278).
-
Poetin voerde een ‘machtsverticaal’ in die hij ‘geleide of geregisseerde democratie’ noemde (280), natuurlijk een contradictio in terminis.
-
De trots op het Sovjetverleden werd weer ingevoerd, na de kritiek van de jaren negentig, die het land wilde opzadelen met schuldgevoelens. Daarom werden anti-patriottische elementen (een term die van Stalin komt) niet meer getolereerd. Critici van het neo-autoritaire regime werden als ‘buitenlands agent’ gebrandmerkt, ook al een term die onder Stalin gebruikt werd om buitenlandse spionnen mee aan te duiden. Ook de orthodoxe kerk schaarde zich achter de campagne om korte metten te maken met het ‘historisch masochisme’, ‘de gevoelens van schuld en minderwaardigheid die wortelden in het verleden van het land’ (284).
-
De ondergang van de staat zou het werk zijn van liberalen, westerse marionetten (als Gorbatsjov en Jeltsin). Onder leiding van Poetin werd Groot-Rusland weer opgebouwd (285). Het verhaal sloeg aan – de Russen voelden zichzelf weer goed.
-
De homo sovieticus was met de ondergang van de Sovjetunie niet uitgestorven, ‘hij was in een nieuwe gedaante opgestaan’ (286).
-
De rechtvaardiging van de invasie in Oekraïne op 24 februari 2022 vond Poetin in de volgende gebeurtenissen:
-
De NAVO die Kosovo steunde tegen de Serven in 1999, zonder steun van de VN. Dus weer die panslavische mythe: Slavische volkeren moeten elkaar steunen, blijkbaar ook als er een misdadiger (Milosević) aan de macht is.
-
De uitbreiding van de NAVO richting Oosten, in tegenspraak met de (mondelinge) beloften van de Amerikanen aan Gorbatsjov dat niet te doen. Dat de vroegere Sovjetrepublieken daar zelf om vroegen en dat de buurlanden (Polen, Baltische landen) zich bedreigd voelden door Rusland, daar wordt niet over gepraat.
-
In 2012 lanceerde Poetin het concept Roesski Mir (de Russische wereld, in concreto de ex-Sovjetrepublieken waar na de val van de USSR zo’n 25 miljoen etnische Russen woonden). Rusland zou het opnemen voor de rechten van de onderdrukte Russen in de buurlanden (het zgn. ‘nabije buitenland’).
-
De evolutie in Oekraïne zelf dat koos voor een westerse koers, bij de Europese Unie wilde komen en aansluiting zocht bij de NAVO.
Figes stelt terecht dat de Russische wreedheden in de oorlog tegen Oekraïne niet zozeer voortkomen ‘uit het genocidale streven de Oekraïners groepsmatig uit te roeien, als wel uit de boosaardige drang hen te straffen, om hen met hun bloed te laten betalen voor hun onafhankelijkheid en vrijheden, voor hun vaste voornemen om bij Europa te willen horen – kortom, voor hun wil om als Oekraïne door het leven te gaan en niet als onderdanen van de “Russische wereld”’ (302). De auteur is resoluut en bondig in zijn slotoordeel: ‘Het is een onnodige oorlog, die het resultaat is van mythevorming en Poetins verwrongen kijk op de geschiedenis van zijn land.’ (307) en hij wijst er terloops op dat het ook anders had kunnen lopen, maar die momenten in de Russische geschiedenis zijn vergeten.
Figes schrijft in het laatste hoofdstuk dat ‘al te vaak de hedendaagse Russische politiek geanalyseerd wordt zonder voldoende kennis van de Russische geschiedenis’ (272). Dit kan van zijn boek niet gezegd worden. Het is een kritisch, goed afgewogen oordeel over de dominanten in de Russische politiek en cultuur, briljant geformuleerd en geschreven met grote kennis van zaken, voor al wie een poging wil doen de in onze ogen aberrante politiek van Poetin te begrijpen. Alhoewel de 19e-eeuwse dichter Fjodor Tjoettsjev al schreef dat ‘Rusland met het verstand niet te begrijpen valt’.