
Aleksandr Poesjkin. Paardje-Bochelaartje / Конёк-Горбунок. Amsterdam, Pegasus & Stichting Slavische Literatuur, 2019, 206 p. Vert. en toegelicht door Robbert-Jan Henkes. ISBN 978 90 6143 460 3 (Slavische Cahiers 35)
Elk kind in Rusland kent het sprookje Het gebochelde Paardje van Pjotr Jersjov, dat in Rusland - door toedoen van Poesjkin – verscheen in 1834. Het is een schat van een sprookje en bevat veel motieven en zegswijzen die we ook uit andere sprookjes kennen, o.a. de vader (koning of boer) die drie zonen heeft, waarvan er twee denken dat ze knap en handig zijn en vinden dat de derde, de jongste, een mislukkeling is. Het leuke van het sprookje is dat uitgerekend deze ‘domme Ivan’ (Ivan-doerak), die door zijn broers niet ernstig wordt genomen, dingen gedaan krijgt waarvan de veel slimmere broers alleen maar kunnen dromen. En er komt nog een trek bij die Russen zo sympathiek vinden: hij doet alles verkeerd, zit in zijn neus te peuteren, hij is een echte prutser die alles verknoeit, maar die precies dankzij zijn onwetendheid en onhandigheid erin slaagt te bereiken wat hij wil, zonder er moeite voor te hoeven doen. Er is altijd wel een wonderbaarlijk iemand (meestal een dier, bv. een snoek) die hem uit de nood helpt en wonderen weet te verrichten. Dit alles is de Rus naar het hart gegrepen: zelf niet te veel doen - een suikertante, een tovenaar zal het wel voor jou opknappen.
Zo’n verhaal krijgen we ook in het “gebochelde paardje”. Door zich goed en vriendelijk op te stellen jegens dieren, kan Ivan-doerak alles gedaan krijgen wat door mensenhand niet te verwezenlijken valt. Hij overwint alle hindernissen en trouwt uiteindelijk met de mooie prinses die eigenlijk voor de tsaar bestemd was.
Het sprookje is een plezier om te lezen (nog beter te horen lezen) en het heeft menig kinderhart in Rusland bekoord. Het vervelende aan dergelijke poëtische teksten is dat ze niet gemakkelijk in het Nederlands om te zetten zijn. De bestaande vertalingen (er zijn er drie in het Nederlands) maken er zich gemakkelijk van af en vertalen het gedicht zonder rijm en metrum (zelfs dan blijft het nog een hele opgave). Nu voor het eerst doet een vertaling recht aan het origineel – in de schitterende, sprankelende vertaling van Robbert-Jan Henkes, die al eerder van zich heeft doen spreken met zijn leuke bundel Bij mij op de maan. Een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw (2016), een boek waarvoor hij in 2017 de Filter Vertaalprijs kreeg, dik verdiend. In zijn rapport schreef de jury: ‘In zijn van taalplezier bruisende vertaling van een grote variëteit aan genres en stijlen, alsmede in de uitstekend verzorgde paratekst, brengt de vertaler de twee culturen op treffende wijze samen. Het resultaat is tijdloze poëzie, voor kinderen, maar zeker ook voor een leeftijdloze lezer.’ Dat kan ook van deze vertaling gezegd worden: Nederlandse en Vlaamse kinderen zullen genieten van dit leuke paardje, we kunnen alleen maar hopen dat er een echte kinderuitgave van komt met mooie illustraties.
Dit is literatuur en vertaling op hun best. Er zitten wel wat modernismen in: sneltreinvaart (53), verkeersinfarct (61) en mazzel hebben (93, 159), niet erg geslaagde rijmen (‘Bochelaartje, in de vroegte, / Tracht Ivan met veel gezwoeg te / Wekken’ (171), te vulgaire wendingen (‘En het weer was meer dan klote / Zonder eind heeft het gegoten’) (28-29) of vreemdtalige woorden die in zo’n kinderverhaal niet thuishoren: compris? (85, 105), s.v.p. (107), kaputt (143), maar dit weegt niet op tegen het (ver-) taalplezier dat van elke regel afdruipt: ‘Hij eet lekker en kan slapen / Dat zelfs apen ervan gapen’ (71). Een ideaal kerstgeschenk.
In een uitvoerig voor- en nawoord licht de vertaler heel de ontstaansgeschiedenis van het sprookje toe. Iedereen in Rusland schrijft het toe aan Jersjov, maar hoogstwaarschijnlijk is het geschreven door Poesjkin. Weer een mysterie bij in die zo al raadselachtige Russische letteren.
Prachtig initiatief van de onvolprezen Slavische Cahiers.