Balys Sruoga. Het woud van de goden.

Balys Sruoga. Het woud van de goden. Memoires van een Litouwse eregevangene. Gorredijk, Sterck & De Vreese, 2020, 352 p. ISBN 978 90 5615 650 3. Vertaald door Anita van der Molen.

Het gebeurt niet vaak dat een boek uit het Litouws vertaald in ons taalgebied verschijnt. Russisch en Pools zijn goed vertegenwoordigd, maar de Baltische talen schitteren door afwezigheid. Dit boek is een geweldige uitzondering. Het verhaalt het wedervaren van een Litouwse professor die in 1943 in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen, werd gearresteerd door de Duitse bezetter en samen met 47 andere Litouwse intellectuelen in het concentratiekamp van Stutthof, 45 km ten oosten van Gdańsk (Danzig), werd gestopt. De reden voor de arrestatie was de weigering van Litouwse jongeren lid te worden van de SS. In januari 1945 rukten de troepen van het Rode Leger op naar Danzig en kozen de Duitsers met de daver op het lijf het hazenpad. Het kamp werd in grote ijl in de steek gelaten, de archieven verbrand, de gevangen op transport gezet, wie niet mee kon of het konvooi niet bij kon houden, werd onderweg gewoon neergeknald.

Het getuigenis van Sruoga is belangrijk om alles wat hij vertelt over het leven in het kamp en het gedrag van de Duitse bewakers, maar ook door de manier waarop hij het vertelt, de ontwapenende humor en de soms groteske humor.

De Duitsers kunnen uiteraard rekenen op weinig sympathie. In de streek rond het kamp wonen ‘de allersaaiste mensen van Europa : Pruisische Duitsers’ (7). ‘Het Duitsland van Hitler was net een klassiek concentratiekamp. Het land dat ooit uitblonk door zijn elegante, luchtige barokkunst, kon nu pochen op zijn barakken. De verwording van barok tot barak’ (10) ofte van Kulturträger tot Lagerträger (10). Over de Gestaposoldaten van Gdańsk vraagt hij zich af of ‘ze mensen waren of gewoon een soort tweebenig misverstand’ (21). Een Duitser probeert aan de weekhartige Litouwse intellectueel uit te leggen wat de essentie van de Duitser is : ‘Jullie begrijpen de Duitse ziel helemaal niet en zullen haar ook nooit begrijpen. Jullie vinden slaan iets verschrikkelijks, iets wat de menselijke waarde aantast. Voor ons, Duitsers, is slaan de normaalste zaak van de wereld.’ (106)

Citerenswaardige uitspraken over de kampen zijn legio. De veelheid van kampen zou bewondering kunnen afdwingen(10), maar de kampen zijn geen kuuroorden (27) of standpromenades (56), de leiding besteelt de gevangenen (die pakketjes van thuis krijgen), want wat kan een ten dode opgeschrevene nu aanvangen met margarine, meel, worst, grutten en suiker ? (96) en ‘Het plunderen van de kampkas was meesterlijk georganiseerd. Dit werd gedaan door idealisten, verdienstelijke SS’ers’ (130). ‘De mens wordt hier een beest. Erger nog dan een beest. En dat moet hij ook worden.’ (105) Veel van de gevangen Polen waren ‘via de schoorsteen in rook opgegaan’ (85).

Het aantal sadisten in het kamp is eveneens legio. Ze worden in geuren en kleuren beschreven, maar merkwaardig genoeg met humor en zelfs met een zeker inlevingsvermogen. Ene Schreider ‘was een van de ijverigste kampschurken’, hij ‘verrichtte het moordenaarswerk met bezieling’ (37). Er waren Duitse beulen die weigerden Poolse vrouwen op te hangen, maar er was er een die het deed : ‘Uit vrije wil. Uit liefde voor het werk. Hij vond het leuk.’ (82) De blokleider Zimmermann was ‘de veelgeprezen professionele moordenaar’ (122), terwijl commandant Hoppe ‘geen buitensporige moordenaar’ (128) was. Het ‘interne kampleven stond onder leiding van moordenaars en schoften’ (141). ‘Op een keer dwong een SS-officier een Fransman zelfs om verse mest te eten.’ (200)

Vloeken, tieren en schelden komt voor op elke bladzijde. Als je niet vloekt in het kamp, houd je het niet vol (75). Ene Meyer ‘kon uitstekend schelden. Zijn scheldvocabulaire was niet erg rijk maar dat werd gecompenseerd door de sappigheid ervan.’ (132)

Het meest intrigerende in dit getuigenis van een overlever is de humor en de rake formulering. Over een getuige van Jehova (‘Bibelforscher’) heet het dat hij in het kamp beland was ‘vanwege hemelse zaken’ (41). Over de kleine bezittingen van de nieuwkomers in de kampen die door de SS schaamteloos ingepikt werden, lezen we ‘Maar ook hier kreeg het nodige onderweg pootjes’ (48). Een arrogante SS’er ‘liep altijd kaarsrecht door het kamp, alsof hij een bezemsteel had ingeslikt’ (45) en uit het badhuis kwamen we ‘bloter dan Adam’ (50). De humor is soms grotesk : ‘Vrijwel onze hele groep intellectuelen bleek niets te kunnen, was alleen maar geschikt voor het zwaarste werk dat geen specifieke kennis vereiste. Voor het zwaarste werk – en voor de schoorsteen van het crematorium’ (68). Een zieke buurman ‘stond op het punt naar Petrus te vertrekken’ (100) ‘De kampoudste leefde als een prins ! Hij zat strak in het pak, was voortdurend aan de zwier, timmerde op smoelen, schopte tegen achtersten en knoopte de vijanden van het Derde Rijk gewetensvol op. Niet iedereen kon zo’n complexe verantwoordelijkheid aan.’ (146) Er zijn gevangenen die de morele kracht opbrengen het te overleven. Zo was de Oostenrijkse scheepsingenieur Bremer ‘altijd in een uitstekend humeur. Hoe zwaar hij het ook had, hij wist altijd alles weg te lachen.’ (105-106). Soms lijkt het op een Litouws La vità e bella.

Dit zijn maar enkele van de vele verrukkelijke aspecten van dit buitengewoon boek. Helaas hebben de wilskracht en de humor de auteur niet gespaard. In 1945 werd hij bevrijd uit het kamp, maar in 1947, teruggekeeerd naar Litouwen, begaf hij het al. Zijn werk kon pas vele jaren later (1957) – zwaar gecensureerd – in de Sovjetunie verschijnen. Pas in 1995 werd de volledige tekst gepubliceerd. Het werk is – terecht – opgenomen in de literaire canon van Litouwen. Een meer dan lovenswaardig initiatief dus van Sterck & De Vreese. Slordig is wel dat de originele titel (Dievų miškas) nergens vermeldt wordt, ‘Het woud van de goden’ dus, de ondertitel ‘Memoires van een Litouwse eregevangene’, die alleen op de omslag voorkomt, is er door de uitgever bijgedacht.