Barbara Skarga. Na de bevrijding. Aantekeningen over de goelag, 1944-1956.

Barbara Skarga. Na de bevrijding. Aantekeningen over de goelag, 1944-1956. Amsterdam, De Bezige Bij, 2022, 432 p. Vert. Steven Lepez, ingeleid door Alicja Gescinska. Orig. titel Po wyzwoleniu 1944-1956.

Barbara Skarga is een ten onzent onbekende Poolse filosofe die haar omvangrijke herinneringen aan haar jaren in Sovjetkampen (1944-1955) te boek heeft gesteld toen ze nog onder het communistische bewind woonde. Het boek kon alleen onder schuilnaam en in Parijs exil verschijnen, maar na de val van het communisme werd het ook in Polen gepubliceerd.

Het is het schrijnende verhaal van een Poolse die aangesloten was bij het Armia Krajowa (niet-communistische verzet tijdens WO II), in 1944 door de Sovjets opgepakt werd en in de Goelag terechtkwam. In acht hoofdstukken beschrijft ze uitvoerig, met zin voor detail en zonder vervelend te worden, over het dagelijkse leven in een Sovjetgevangenis en later kamp, over hoe je overleeft in het hospitaal en op het werk, over liefde en dood in de heropvoedingskampen en zelfs over toneelspelers in de Goelag.

Soms spreekt er een optimisme uit haar beschouwingen. Zo vraagt ze zich af of het de bedoeling van de kampleiders was om ‘de arme stakkers’ de vernieling in te helpen door hen gezouten vis te voeren, terwijl er geen water was. ‘Dat denk ik niet. De schuld lag bij het catastrofale beheer en de nog slechtere distributie.’ (45) Het meest aanstekelijke is de ironie. Overal werd gezwaaid met het argument dat de ‘vijanden van het volk’ heropgevoed moesten worden. ‘Heropvoeding? Ik moet daarbij denken aan de opvoedkundige waarde van het hakken van bomen, terwijl je tot aan je middel in de sneeuw zit.’ (138) Het is toch duidelijk dat ‘de zorgzame staat zich over hen heeft ontfermd.’ (140) Of ‘De aanvaarding van elke stap die de macht zet, van al haar ordonnanties, is een plicht. Niemand moet ook maar voor even denken dat deze plicht met geweld is afgedwongen, nee, deze plicht wordt geboren uit dankbaarheid. Dankbaarheid, voor de komst – ook al was er niet om gevraagd – van deze nieuwe macht, die onze landstreken [Polen] veroverd heeft en voor ons – tegen onze onverstandige en domme wil in – de weg heeft geplaveid voor de uitbouw van een nieuw groots project.’ (141) De gevangenen hadden ‘ondertussen al wel berouw mogen tonen; de waarheid onder ogen zien en stilaan wat liefde voelen voor de autoriteiten die zoveel moeite voor ons deden.’ (186)

Ook de lach is een krachtig wapen. ‘Lachen is de redding. Het creëert een afstand tot de situatie waarin we ons bevinden. Het bevrijdt ons en dwingt ons om als het ware van buitenaf naar onszelf te kijken, naar ons lijden, en dat maakt het lichter.’ (52) Veelvuldig zijn ook de beschouwingen over het wezen van het communisme – ‘een nieuwe belichaming van de duivel’(58). In het communisme ‘aait de macht de gemakzuchtigen en de gehoorzamen, en vernietigt wie een eigen oordeel en een eigen mening durft te hebben. Het ideologische doel van een kamp is heropvoeding, en bestaat eruit de gevangene te leren om voor eens en altijd te denken zoals het reglement het voorschrijft. Het maakt niet uit of het om een kampreglement of regels van de staat gaat. Het kampsysteem is een trouwe weergave van het staatssysteem.’ (102) In dit systeem draait alles rond connecties, de kruiwagen (blat) – die staat boven de volkscommissaris (108). Uit de verhalen van een kampgenoot ‘kwam een beeld van het land naar voren waarin niemand iemand geloofde, een land waar je misschien wel van het leven kon genieten, waar je je kon amuseren en een vrolijk leven leiden, maar je moest je ziel wel verkopen aan de staat.’ (173) De tweede pijler van het systeem is toefta, hier vertaald als ‘leugenachtigheid’ (174), maar eigenlijk wordt foefelen bedoeld, knoeien met de boekhouding. ‘De zek [gevangene] liegt, de ploegbaas knijpt een oogje dicht voor deze leugen en doet er nog een schepje bovenop, vervolgens knijpt de directeur van een of andere onderneming een oogje dicht, hetzelfde gebeurt bij de bazen van het kombinaat, van de republiek, zo helemaal tot in Moskou, waar de resultaten almaar beter worden en de procenten nieuwe records breken.’ (175) Dit is wellicht een van de voorbeelden die een reclametekst voor dit boek bedoelt die het boek als ‘uiterst actueel’ voorstelt - de oorlog in Oekraïne, de verkeerde informatie, de leugens die de Russische bazen elkaar wijsmaken.

Dit is slechts een kleine greep uit dit rijke boek, een ondanks alles hoopgevend getuigenis van iemand in vreselijke omstandigheden, als hij (hier: de auteur) er maar in slaagt zijn (haar) waardigheid te bewaren, niet te buigen, niet toe te geven, iets waar de Russische kampbewakers niet bij konden. In haar beschouwing over toefta (het knoeien met cijfers) zegt Skarga : 'Kan een mens in een permanente leugen leven? In de toefta zit iets kleinerends. Er lijkt een appreciatie van de Sovjetwerkelijkheid, met al haar ondeugden en wetteloosheid, mee gemoeid te zijn. En wij voelden ons nog steeds Europese vrouwen, ondanks die gebruikelijke praktijken die het voorstellingsvermogen en de waarden die je van thuis uit had meegekregen dreigden te verstikken.’ (188)

In haar woord vooraf stelt de schrijfster dat het moeilijk is om over de Goelag te schrijven na Solzjenitsyns boek (De Goelag Archipel). ‘Zijn blik van binnenuit is in het algemeen zeer te waarderen, maar desalniettemin merkt hij bepaalde zaken niet op die een Europeaan in de goelag troffen.’ (37)

In de Poolse editie wordt de lezer geconfronteerd met talloze Russische woorden en begrippen uit het kampleven die de lectuur voor een Pool bemoeilijkten, maar in de Nederlandse vertaling worden die in voetnoten vertaald en toegelicht. Jammer alleen dat al te vaak de Poolse transcriptie van Russische realia wordt overgenomen: ‘pierowospitat’ (88) i.p.v. perevospitatj, maar dit is een kleine smet op deze voortreffelijke uitgave, die wordt ingeleid door een uitstekend essay van de eveneens Poolse (Belgisch-Poolse) filosofe Alicja Gescinska.