Charles Ducal. Koude oorlogsbuit. Totalitarisme – over Stalin, archieven en Hannah Arendt. Een politiek essay.

Charles Ducal. Koude oorlogsbuit. Totalitarisme – over Stalin, archieven en Hannah Arendt. Een politiek essay. Antwerpen, Vrijdag, 2023, 312 p.

Het boek van de Vlaamse dichter Charles Ducal gaat vooral over Stalin, de vergelijking tussen Stalin en Hitler en wat de nu populaire filosofe Hannah Arendt daarover denkt. Zijn visie op Arendt en haar interpretatie van het 20e-eeuwse fenomeen totalitarisme is kritisch en laat weinig heel van Arendts analyse. Hij vraagt zich af hoe het komt, hoe het kan dat Hannah Arendt als ‘een groot denker’ (‘een bijzonder originele denker’, 199) beschouwd wordt. En dat omdat ‘haar weergave van de historische werkelijkheid vaak flagrant onjuist, onkritisch, eenzijdig of selectief’ (281) is. Weinig vleiend dus voor een denker die de laatste jaren heel wat sympathisanten heeft gevonden.

De auteur stelt dat hij lang geaarzeld heeft om dit boek naar een uitgever te sturen (285), omdat hij het ‘totalitaire paradigma’ ondergraaft en dat wordt in de vrije wereld niet gepikt. Dat paradigma, sterk in de hand gewerkt door Arendt, stelt immers dat stalinisme = nazisme is (dat noemt Ducal appels met citroenen vergelijken, 149 e.v., een ‘dwaze vergelijking’, 154). Dat wil hij doorbreken, beseffend dat wie die paradigma doorbreekt, niet populair wordt en de media niet haalt. Een tweede stelling van Ducal is dat het algemeen aanvaarde beeld van de Stalintijd niet het resultaat is van ernstig wetenschappelijk onderzoek, maar een ideologische constructie (286), die gerust eens aan een kritisch onderzoek onderworpen mag worden. Hij benadrukt ook dat hij dit boek niet geschreven heeft om Stalin te verdedigen : ‘Stalin op zich interesseert mij niet, niet zijn leven, niet zijn karakter, niet zijn macht. Wat mij interesseert is hoe de maatschappij in de Sovjet-Unie zich heeft ontwikkeld op politiek, economisch en sociaal vlak. Hoe het systeem werkte of niet werkte, welke krachten van binnenuit én van buitenaf invloed uitoefenden, welke rationele (geen mythische) verklaringen kunnen gegeven worden voor conflicten, terreur en ingrijpende maatschappelijke veranderingen, welke machtsstructuren en machtsrelaties er bestonden. Ik geloof namelijk niet dat één man zo bepalend kan zijn voor de evolutie van een samenleving als het heersende Stalinbeeld ons wil doen geloven. In geen geval heb ik terreur, wantoestanden en vreselijke ervaringen willen minimaliseren of vergoelijken.’ (286-287, 84-85)

De belangstelling voor dit thema komt uit de studententijd van de auteur, die als 20-jarige krantjes verkocht met de vijf koppen erop (Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao) en als jonge marxist leerde dat je ‘alles altijd in zijn juiste kader moet zien’ (9). Verkeerd is ‘alleen door de ogen van de slachtoffers’ te kijken (10), een stelling die me wel doet huiveren. Het systeem heeft blijkbaar ook zijn rechten ?

De kern van Ducals boek is dat er in de Sovjetunie onder Stalin weliswaar verschrikkelijke dingen zijn gebeurd – gedwongen collectivisatie van de landbouw, krankzinnige industrialisering van het land, hongersnood (de befaamde Holodomor in de Oekraïne), zuiveringen, ongecontroleerde dictatuur en repressie, maar dat nogal wat van die op zich verwerpelijke fenomenen verklaard kunnen worden. Zo was er de interventie van westerse landen tijdens de Burgeroorlog (1918-1921), toen het Westen de zijde koos van de antibolsjevistische Witten ; er was het verzet van de koelakken (de zogezegd rijke boeren) tegen de collectivisering ; de sabotage van de socialistische opbouw in de eerste twee vijfjarenplannen ; de conflicten binnen de partij ; de dreiging van een trotskistische samenzwering tegen Stalin ; de dreiging van een oorlog in de tweede helft van de jaren dertig, allemaal factoren die veel aspecten van de dictatuur en repressie helpen verklaren. Het land, het systeem moest zich verdedigen tegen echte vijanden (‘de “vijanden” bestonden echt’, 68). Kortom, deze studie is een mooi voorbeeld van de zgn. revisionistische school, die heel de geschiedenis van het stalinisme en van de Sovjetunie wil herbekijken - in het licht van vooral na 1991 in Rusland vrijgekomen archieven.

Een van de daaruit voortvloeiende stellingen is dat de Grote Terreur (1937-38) niet het gevolg was van ‘een weloverwogen plan’, ‘maar veeleer het resultaat van een aantal in der haast genomen beslissingen, die een plotse en scherpe breuk betekenden met wat eraan voorafging’ (32). Veel zou niet vanuit het centrum (Moskou, het Kremlin, Stalin) opgelegd zijn, maar op lokaal niveau bedacht, ‘vaak in een ongezonde, alles behalve socialistische wedijver’ (37). Dus Stalin bedoelde het goed, hij wilde redelijke wettelijkheid, maar lokale bestuurders veegden er hun voeten aan en deden wat ze wilden (‘ijveriger dan de paus’, 53). Waarom zou Stalin valse bekentenissen nodig gehad hebben ? Op het 17e partijcongres was immers gebleken dat de partij en bloc achter hem stond (47). Zelfs Stalins beul Jezjov zou een andere agenda gediend hebben (54). Bedenkelijk is de bewering dat Stalin ‘geen bevel gaf om zo ruim mogelijk te arresteren en te executeren, maar limieten stelde aan het aantal te vervolgen personen’ (54). Hoe kun je nu op voorhand weten hoeveel mensen (dus echte vijanden) opgepakt moeten worden ? Lichtjes eufemistisch lijkt me ook de uitspraak ‘De ondervraging van de gearresteerden gebeurde op een flagrant onwettige manier.’ (57) Dat al de door de archieven geleverde stukken zouden aantonen dat ‘het beeld van de almachtige tiran’ (61) niet klopte, kan weinig overtuigen. Daar zijn te veel getuigenissen over, uiteraard niet in archieven, maar in memoires, dagboeken e.d. Stalin zou ook niet de ‘sluwe regisseur van de terreur’ (61) zijn, de ‘Grote Terreur was het tegendeel van een geplande, efficiënt uitgevoerde operatie’ (61). Stalin had geen greep op de situatie (70) – er hat es nicht gewusst ?

De vrees voor een zgn. ‘vijfde colonne’ (75 e.v.) lijkt me zwaar overtrokken en uitvergroot, de zgn. grote samenzwering / geheime oorlog tegen Sovjet-Rusland stelde in de praktijk weinig voor, maar het werd in de Sovjetpers wel dik uitgesmeerd (vooral einde jaren twintig).

Een eikel thema in de geschiedschrijving over Stalin en de Oekraïne is de hongersnood van de jaren dertig. De min of meer algemeen aanvaarde opvatting zou zijn dat Stalin de regio kunstmatig aan een hongersnood onderwierp om de weerbarstige Oekraïners (boeren) op de knie te krijgen. Volgens Ducal heeft archiefonderzoek aan het licht gebracht dat dit niet het geval is, dat er echt een misoogst was (zoals ook in de jaren twintig en na WO II, zoals ook vóór 1917) en dat Stalin wel degelijk probeerde de honger te milderen en voor noodhulp zorgde in de hongerjaren 1932 en 1933. De historici die het zwaar te verduren krijgen, zijn Anne Applebaum in haar boek Goelag. Een geschiedenis en Timothy Snyder in zijn bloedstollend boek Bloedlanden. Beide ‘historici’, gelauwerd, opgehemeld, in tientallen talen vertaald, zouden de geschiedenis flagrant verdraaien, zich alleen baseren op persoonlijke horrorverhalen en niet het grote verband zien. Vooral Applebaum wordt ervan beschuldigd de zaak van het Oekraïens nationalisme te dienen (114), te putten uit geschriften van uit de Sovjetunie gevluchte verzetsstrijders tegen het Stalinregime, die na WO II en de inpalming van West-Oekraïne tot in de jaren vijftig guerrilla voerden tegen de Sovjetbezetter.

Ook het niet-aanvalspact tussen Hitler-Duitsland en Stalin-Rusland (augustus 1939) wordt uitvoerig besproken. De visie in het totalitaire paradigma luidt dat twee bloeddorstige dictators de handen in elkaar sloegen om Polen en het Balticum onder elkaar te verdelen, maar houdt geen rekening met de internationale constellatie van de jaren dertig, de onwil van de westerse landen om de nazi’s tegen te houden (Sudetenland, Anschluss). Stalin moest het pact wel sluiten, al dan niet om tijd te winnen om zich tegen een te komen agressie van Hitler te bewapenen. ‘De Sovjet-Unie was niet uit op Lebensraum of kolonies om uit te buiten, het wilde bevriende, betrouwbare regimes aan zijn grenzen en controle over voor haar veiligheid strategische gebieden.’ (133, 163) Voor Ducal was het pact niet ‘het perfide opportunisme van een totalitaire agressor’, maar de ‘nuchtere militaire balans’ (142). En het ‘excessief en onmenselijk optreden van de NKVD’ in de door het Sovjetleger veroverde gebieden in Oost-Polen en de Baltische landen is te verklaren door de 'sterke pro-fascistische tendensen in deze staten’ (142).

Verder komt nog tal van onderwerpen aan bod die een rol hebben gespeeld in de beeldvorming over de Sovjetunie, zo bv. hele dorpen in de Oekraïne die de nazi’s begroetten als bevrijders, de massale verkrachtingen van Duitse vrouwen door het Rode Leger (een tot voor kort taboe thema in Duitsland).

In het laatste hoofdstuk behandelt de auteur de westerse ‘democratieën’ en alle misère die ze in de wereld hebben aangericht : kolonisering van Latijns-Amerika, de ontdekking van Amerika, uitmoorden van de Indianen, de Aboriginals, kampen in Zuid-Afrika, uitbuiting in Afrika, enz. enz., om tot de conclusie te komen dat de problemen waar we nu mee te kampen hebben – honger in sommige landen, klimaatrampen, overconsumptie, rijk-arm tegenstellingen – niet door het kapitalisme op te lossen zijn.

Alhoewel ik het met veel beweringen van de auteur niet eens ben, geef ik graag toe dat hij op sommige algemeen gerespecteerde werken van sovjetologen zware kritiek uitoefent. Dat is helemaal op zijn plaats. Er staan anderzijds wel heel wat beweringen in dit boek die duidelijk maken dat de auteur niet vertrouwd is met de Sovjetunie en haar cultuur. Ik licht er enkele uit :

  1. De openbare aanklager tijdens de Moskouse processen Andrej Vysjinski wordt ‘een liberale jurist’ (35) genoemd. De man die de veroordeelden uitschold voor het vuil van de straat.

  2. Voor hun satirische roman De twaalf stoelen kwamen Ilf en Petrov niet in een werkkamp terecht. Dat boek dateert uit 1928 en beantwoordt helemaal aan wat toen toelaatbaar was.

  3. Stalin publiceerde in maart 1930 het beroemde artikel De roes van het succes, waarmee hij de excessen van de collectivisering een halt toeriep. Wat een weldadige liberaal. Maar toen was de collectivisering wel al achter de rug !

  4. Dat de discriminatie van bepaalde klassen na de collectivisering achterhaald zou zijn (39, zie ook p. 55), klopt niet. Pas in 1940 schafte Stalin de klasseverantwoordelijkheid af en konden kinderen van veroordeelde klassen (kapitalisten, vrije beroepen, geestelijken) weer toegang krijgen tot hoger onderwijs.

  5. Chroesjtsjov zou veel archiefdocumenten vernietigd hebben (64), maar met geen woord wordt gerept over de vernietiging van documenten die zijn persoonlijke verantwoordelijkheid voor de terreur in de Oekraïne konden blootleggen.

  6. Dat de Sovjets niet de bedoeling gehad zouden hebben de hele wereld te veroveren (161) kan gemakkelijk weerlegd worden : direct na het slagen van de Oktoberrevolutie werd de utopie van de Wereldbrand gelanceerd, de revolutie die zich over heel de aardbol zou verspreiden. De eerste stap in die richting was de oorlog met Polen in 1919-21.

  7. Dat de necrologieën bij Stalins dood in 1953 nogal positief waren, hoeft toch niet te verwonderen. Fadejev, de voorzitter van de Schrijversbond, noemde Stalin ‘de grootste humanist aller tijden’. En het is toch niet omdat de Sovjets het fascisme overwonnen hadden, dat ze zelf fatsoenlijk waren.

  8. De massale verkrachting van Duitse vrouwen (175 e.v.) wordt zo goed als weggelachen, met een uitspraak van Stalin : is het zo erg dat na al de verschrikkingen die de nazi’s de Sovjetmensen aangedaan hebben, dat ze zich dan wat ‘amuseren met een vrouw’ ? (177)

  9. Dat de oorlogsreporter Ilja Ehrenburg gekapitteld werd in de Sovjetpers (april 1945) omdat hij te erg afgaf op de Duitsers (‘je dag is niet goed als je geen Duitser hebt neergeknald’), is alleen te verklaren door het gevaarlijke van die consequente anti-Duitse tirades : de Sovjets beseften (terecht) dat de haatcampagne van Ehrenburg bij de Duitsers het omgekeerde effect zou hebben – ze zouden beseffen dat ze zelf zwaar te boeten zouden krijgen na de Sovjetoverwinning en daarom bereid waren tot de laatste snik te vechten.

  10. Gerard Walschap zou na de lectuur van Solzjenitsyns eersteling Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj gesteld hebben dat de Goelagkampen niet op dezelfde lijn met de nazikampen te stellen waren. Walschap vergat of besefte toen blijkbaar niet dat de weergave van Solzjenitsyn allesbehalve volledig was, eigenlijk braaf, opdat het publiceerbaar zou zijn. Een openlijk aan de kaak stellen van de barbarij in de kampen onder Stalin zou onmogelijk de censuur gehaald hebben.

Het boek van Ducal levert veel stof tot nadenken en stelt sommige clichés in vraag. Dat is een grote verdienste. Maar je ontkomt niet aan de indruk dat hij toch een apologie van het stalinisme wil brengen, ook al veroordeelt hij er dan de brutaliteit en onmenselijkheid van. Je kunt nu eenmaal niet de misdaden van een regime resp. minimaliseren door te wijzen op de misdaden van een ander regime.