
Kristina Sabaliauskaitė. Peters keizerin. Amsterdam, Prometheus, 2022, 352 p. Vert. uit het Litouws door Anita van der Molen (orig. titel Petro imperatorė).
In 2019 verscheen in Litouwen de historische roman Peters keizerin van de jonge kunsthistorica Kristina Sabaliauskaitė. Er werden al meer dan honderdduizend exemplaren van verkocht, een hele prestatie als je weet dat Litouwen nog geen drie miljoen mensen telt. Het succes is verdiend. De auteur neemt een origineel standpunt in: ze beschrijft het leven van de Russische tsarina / keizerin Catherina I (1725-1727) vanuit het gezichtspunt van de op sterven liggende vrouw. Catherina vertelt haar leven in een terugblik, maar dan een lange van meer dan 300 bladzijden. De monologue intérieur verveelt geen ogenblik.
Sabaliauskaitė vertelt met veel details het ongewone leven van deze ‘Assepoester van de 18e eeuw’ (zoals Voltaire haar noemde). Ze schopt het van ‘zielenpoot, wees en oorlogsgevangene’ (83), misschien van Litouwse lage adel afkomstig (186), tot de vrouw van de machtige Russische tsaar Peter I en na diens dood tot zijn opvolgster als Catherina I. Ze noemt zichzelf ‘dom’ (196), kan niet lezen en moet haar (liefdes-) brieven aan Peter dicteren, ze wil niet aan politiek doen, maar wel de man veroveren en liefhebben die haar ‘genomen’ heeft. Dat laatste natuurlijk zonder haar te vragen, nadat ze eerst door de legeraanvoerder Sjeremetjev in Lijfland tot zijn bijslaap gemaakt en daarna bij Peter I’s machtige favoriet Aleksandr Mensjikov terechtgekomen was, die haar tenslotte ‘afstond’ aan zijn vriend Peter, die viel voor haar charme. Ze was enkele dagen getrouwd met een trompetter in het Zweedse leger (Johan Cruse, die om een of andere reden een ‘Brabantse trompetter’ (29) wordt genoemd, maar die echtverbintenis zal Peter er niet van weerhouden haar tot zijn vrouw te nemen, ook al was hijzelf nog altijd getrouwd met Jevdokia, zijn eerste vrouw, die hij na zijn terugkeer uit Nederland (1698) in het klooster had gestopt. Dubbele bigamie dus.
Het interessante in dit levensverhaal van Ekaterina Aleksejevna, zoals Marta Skawronska orthodox werd gedoopt, is dat ze vertelt hoe ze erin slaagt zelfstandig te blijven. Ze zegt over zichzelf ‘soms was ik een slavin, andere keren een veeleisende soeverein’ : ‘Ik wist dat ik liever mijn tong zou afbijten dan hem ooit batjoesjka, vadertje, te noemen’ (71) en ‘Ik was eigenzinnig, zelfverzekerd’ (112). Tijdens een van Peters alcoholische bacchanalen trok ze het uniform van het Preobrazjenski-regiment aan, waarom ze ‘de amazone’ genoemd werd (135), wat de feministe avant la lettre natuurlijk vleiend vond.
Het leuke aan dit boek is dat je door het levensverhaal van Catherina eigenlijk heel de geschiedenis van het ontstaan van Sint-Petersburg krijgt geserveerd. Haar raadsman en eerste (vrijwillige) minnaar is Aleksandr Mensjikov, de rechterhand van de tsaar die de gouverneur-generaal van de nieuwe stad Sint-Petersburg is en die zijn uiterste best deed om ‘die nieuwe Europese Rus’ te zijn die zijn tsaar wilde creëren’ (81), maar ‘zijn hebzucht, zijn honger naar invloed, de schaamteloosheid van zijn dromen waren ronduit grenzeloos’ (95). Deze boezemvriend van Peter, die een onvermoeibare energie aan de dag legde en de droomstad van zijn baas en weldoener uit de grond stampte, moest wel elk moment vrezen voor de toorn van de tsaar – ‘hij liep zijn hele leven lang op eieren’ (109). Dat deze dief en maffioso uiteindelijk toch niet tegen de lamp liep en verscheidene keren kon rekenen op de gratie van Peter, ook al was zijn diefstal, zijn corruptie en gesjoemel overduidelijk, heeft hij te danken aan zijn ex-minnares Catherina. Na de dood van Catherina evenwel gaat hij voor de bijl en wordt hij door de nieuwe machthebbers verbannen naar Siberië.
Boeiend is het portret dat Catherina tekent van Peter. Dat is niet altijd gunstig en ze steekt haar mening niet onder stoelen of banken. Ze moet er zich bij neerleggen dat hij ‘gewoon alles neukte wat bewoog’ (97). Hun eerste nacht wordt mooi beschreven (103-107) en Peter komt eruit als de liefhebbende, tedere, passionele minnaar. De tsaar was toen 31 jaar, Catherina 19 jaar oud. Ze slaagt erin hem voor zich te winnen, zonder onderdanig of kruiperig te zijn (terwijl de anderen ‘bogen wanneer het geringste zuchtje wind van gezag woei’) (108) en daardoor het respect van de overweldigende alleenheerser te winnen. Bekend uit de geschiedenis is dat zij de enige was die Peter tot rust en bedaren kon brengen bij een epileptische aanval (116-118), wat hem nog aanhankelijker maakte. Ze leert in de tsaar twee Peters kennen : de angstaanjagende én de tedere (175), ‘de ene die bewondering verdiende, een lichtend voorbeeld, geliefd ; de andere bot, onvoorspelbaar en wreed’ (189) ; ‘Peter kon ondanks alles – en wanneer hij geen last van stemmingswisselingen had – een enkele keer ook buitengewoon goed, lief en teder zijn. Zo zoet als honing.’ (315) Als niet-Russin kon ze Peter vergelijken met Polen of Litouwers, onder wie ze was opgegroeid. Ze kan niet begrijpen waarom deze heerser van het onmetelijke land Rusland ‘die hele maskerade van een eenvoudig man nodig had’ (225) en ‘Hij had zo veel belangstelling voor Europa, maar al die Europese kledingstukken en de manier waarop ze werden gedragen, pasten totaal niet bij hem, waardoor het net een carnavalskostuum leek.’ (310). In haar ogen werd hij voortdurend heen en weer geslingerd tussen Oost en West : ‘Peter bevindt zich in de duisternis van het Oosten. Hij wil licht voor zijn Oosten. Licht uit het Westen. Er zit in hemzelf veel duisternis, maar ook licht. Westers, intelligent licht’ (211). Toen ze samen in Polen waren, zag Catherina ‘hoe de Poolse heren zich amuseerden ; hun vermaak sprak me meer aan, hoewel ook dat rijkelijk met wijn was overgoten. Het was verfijnder, zonder vunzigheid, zonder die idiote perversiteiten van Pieter. Zonder pesterijen.’ (274) Hij was overtuigd dat hij zou slagen in zijn levensideaal : ‘Je zult zien, Matka [Moeder], er komt een nieuw Rusland – menselijker. Nog een beetje geduld, we zullen onze mensen beschaving bijbrengen, zodat je geen verschil ziet met de Duitsers [toen betekende het algemeen buitenlanders]. Ze zullen beter zijn, want een Rus heeft meer talenten. Uit niets creëert hij wonderen. Je moet ze alleen met de zweep aansporen, want het zijn luilakken.’ (316)
Het beeld dat Sabaliauskaitė in de bewoordingen van Catherina van de Russen schetst, is niet al te vleiend. Eén keer is er sprake van ‘Satans rijk’ (319). Russen zijn beesten (32), monsters (60), ze bewonen een ‘eigenaardig, met niets te vergelijken land’ (75) en drinken, ‘want in dit land was er verder niets om vrolijk van te worden’ (78).Schitterend is de beschrijving van een optocht door de stad van Peters Allergrappigste, Allerdronkenste en Dwaaste Synode, een blasfemische parodie op de kerk (volgens sommige vergoelijkende historici op de katholieke kerk). Het kernwoord is ‘lul’ (choej), er worden tientallen woorden, scheldwoorden, verwensingen, schunnigheden mee gevormd. De vertaalster heeft hier een mooie prestatie geleverd (132-140).
De auteur is goed vertrouwd met de Russische geschiedenis en de tijd van Peter in het bijzonder. Je verneemt een massa details die je niet vindt in echt historische werken over Catherina (Igor Koeroekin 2019 of Nikolaj Pavlenko 2004), maar ze zijn wel ingebed in bekende feiten. Zo weten we dat Peter tijdens zijn verblijf in de Oostenrijkse Nederlanden (1717) dure kant uit Brussel bestelde voor zijn vrouw (24). Van de ‘gladjakker’ (57) Mensjikov die door de oude adel van Moskovië als pervenu niet aanvaard werd, vertelt de auteur dat er uit pure afgunst het verzonnen verhaal de ronde deed dat hij niet de zoon van een Litouwse edelman was, maar van een pasteibakker. Peter noemt zijn nieuwe stad aan de Neva zijn ‘paradijs’ (170) en Catherina vreesde, en velen met haar, dat na de dood van de tsaar de hele stad zou leeglopen (221). Ze stelt terecht dat Peter de stad bouwde, maar dat het zijn stad was en niet die van de mensen, ‘daarom liet het de mensen volstrekt koud’ (227). Wat de talenkennis van Peter betrof, zegt ze dat hij ‘in werkelijkheid een mengelmoes van Duits en Hollands sprak – en alleen wanneer het simpele, alledaagse zaken betrof. Geen diplomatieke beleefdheid, geen politesse. Daarom had Pieter een tolk nodig. ‘(330)
Er zijn echter ook formuleringen die – uit de mond van de ongeletterde vrouw – de wenkbrauwen doen fronsen. Zo heeft ze het over Petersburg als ‘het Venetië van het Noorden’ (40) of ‘die steen van Sisyphus’ (61), ze zou naast haar moedertaal ook Latijn spreken (64), toch onwaarschijnlijk voor iemand die niet kan lezen. En past het woord ‘homunculi’ (309) in de mond van een analfabeet ? Ongeloofwaardig is ook het vulgaire ‘anders ga ik me gigantisch kut voelen’ (340), wat ze zou zeggen tegen de barbier die weigert haar hoofd kaal te scheren, omdat ze onder de vlooien zit.
Maar tegenover die twijfelachtige woordkeuze staan dan de talrijke leuke formuleringen van de op sterven liggende keizerin. ‘Ze was oprecht jaloers dat ik elk jaar een nieuw kind afvuurde als een door de kapitein van de artillerie Michajlov [speelse naam voor Peter I] geladen kanon’ (251). Samen met haar minnaar Mensjikov ondergaat ze ‘ons onvoorspelbare, gevaarlijke lot dat Pieter heette’ (281) en ‘Pieter was werk – mijn levenswerk’ (286). De sluwe vrouw bekent : ‘Om eerlijk te zijn peuterde ik Pieters welwillendheid… los op het hoogtepunt van zijn hartstocht – zelden wordt een verzoek geweigerd wanneer je de loop van het liefdesgeweer van een man teder met je lippen omvat.’ (304)
Van al deze wijsheden, inzichten en geslaagde formuleringen staat dit boek vol. Het boek gaat maar tot 1712, wat doet vermoeden dat we een vervolg mogen verwachten. Ik kijk ernaar uit. Origineel is dat het boek begint met hoofdstuk 9 en dan verder tot hoofdstuk 12 (p. 9-120), waarna het verdergaat vanaf hoofdstuk 1 tot 8. Intrigerend, maar de pointe ontgaat me.