Simon Sebag Montefiore. Catharina de Grote & Potjomkin.

Simon Sebag Montefiore. Catharina de Grote & Potjomkin. Een keizerlijke liefdesaffaire en de opmars van het Russische rijk. Amsterdam, Unieboek / Spectrum, 2021,720 p. Vert. door Fred Reurs. Oorspr.titel: Catherine the Great & Potemkin.

De succesrijke Britse schrijver en voormalige documentairemaker van de BBC Simon Sebag Montefiore heeft zich gewaagd aan een van de interessantste, maar tegelijkertijd ook gewaagdste episodes uit de Russische geschiedenis: de relatie tussen de Russische keizerin Catharina II (de Grote, 1729-1796) en haar rechterhand Grigori Potjomkin (1739-1791). Het is een boeiend tijdperk – na de bouw van Sint-Petersburg door Peter de Grote (1703) wordt de nieuwe stad aan de Neva de metropool en het machtscentrum van Rusland. Catharina wordt door de dochter van Peter (Elizabeth) in 1744 uit het kleine vorstendommetje Anhalst-Zerbst naar Rusland geroepen om er te trouwen met de troonopvolger Peter III. Het huwelijk is ongelukkig: Peter heeft nauwelijks belangstelling voor zijn vrouw, heeft een hekel aan alles wat Russisch is (een beetje gênant voor een toekomstige tsaar) en zet iedereen tegen zich op. Als er geruchten gaan dat hij Catharina in een klooster gaat stoppen (de elegante manier van Russische tsaren om van hun wettige echtgenotes af te komen), pleegt zij een staatsgreep en roept zich uit tot ‘alleenheerseres van geheel Rusland’. We schrijven nu 1762 en Catharina heeft nog 34 jaar te leven.

De staatsgreep is mede het werk van de gebroeders Orlov. Een van hen, Grigori Orlov, is haar minnaar en zal gedurende tien jaar de machtige favoriet van de keizerin blijven en niet geringe rijkdom verwerven (Catharina was gul voor haar bedgenoten). Maar er zit sleet op de liefdesrelatie en in 1774 valt ze uiteindelijk voor de charmes en het aandringen van de vrijpostige officier Grigori Potjomkin. Ongeveer tien jaar zijn zij minnaars en naar alle waarschijnlijkheid ook echtgenoten – in het diepste geheim zou Catharina met Potjomkin in het huwelijk zijn getreden. Over dat verborgen huwelijk is tweehonderd jaar lang gespeculeerd, maar in de briefwisseling tussen beiden zijn er te veel aanwijzingen in die richting. De keizerin was gecharmeerd door de kwaliteiten van haar nieuwe vriend (die officieel ‘gunsteling’ werd genoemd): knap, sterk, vindingrijk, humoristisch, belezen, groot organisatietalent, geweldige minnaar. Wanneer de liefdesroes afneemt, tegen het midden van de jaren 1780, gaan ze in vriendschap uiteen als minnaars, maar blijven vrienden, en Potjomkin blijft nummer twee in het imperium, de rechterhand van de tsarina, haar adviseur, haar krijgsheer, samen nemen zij alle grote beslissingen in de binnen- en buitenlandse politiek.

De problemen waren niet gering: er moest een volksopstand onderdrukt worden (1773-1775, Poegatsjov), er werd oorlog gevoerd tegen de Turken, Rusland wilde de Krim inlijven, moest oorlog voeren tegen de Zweden en het hoofd bieden aan voortdurende conflicten met of intriges van de kant van Pruisen en of Engeland. Potjomkin heeft het allemaal doorstaan en naar zijn hand gezet. Zijn grootste zet, waardoor hij vooral bekend en beroemd is gebleven in Rusland tot de dag van vandaag, is de annexatie van de Krim in 1783. Daar is, vooral na 2014 (toen president Poetin voor de tweede keer de Krim bij Rusland voegde) nogal wat kritiek op, maar het schiereiland, als vazalstaat van Turkije (het chanaat van de Krim, 1475-1783), was wel een geduchte vijand van Rusland, waarmee vroeg of laat afgerekend moest worden (‘de Tataarse horde, de gesel van Rusland in vroeger tijden’, 346). De Turken waren natuurlijk niet gelukkig met het verlorengaan van deze parel aan de Zwarte Zee, hun heerschappij over de Zwarte Zee en van hun invloed aan de Kaukasische grens met Rusland, en verklaarde het land de oorlog. Ook hier heeft Potjomkin gezegevierd. Maar het was wel de zwanenzang van de titan: in 1791, totaal uitgeput door twintig jaar koortsachtig werken en eindeloos door Rusland reizen (om te ontdekken, te bouwen, te organiseren, te inspecteren), gaf hij de geest en werd door zijn land beweend, maar in de eerste plaats door zijn ex-vriendin en geheime echtgenote Catharina II. Met de dood van haar grote liefde was het ook voor de keizerin afgelopen: haar grote toeverlaat was er niet meer, haar jonge minnaar was een onbenul, de Franse Revolutie maakte haar angstig (zou Rusland ook besmet worden door jakobijnse ideeën ?), ze werd oud en ziek. Een groot tijdperk had zijn einde bereikt.

De biografie van Montefiore is indrukwekkend, niet alleen door het grote aantal bronnen en archieven die hij geraadpleegd heeft, maar ook door de meticuleuze aandacht voor details en voor netelige kwesties waar allang over getwist wordt. En door de aanstekende manier van vertellen die geen seconde verveelt. Alle oordelen en vooral vooroordelen over de machtigste man van Rusland worden op een weegschaal gelegd en tegen elkaar afgewogen. Montefiore toont duidelijk sympathie voor Potjomkin – als man, als minnaar, als politicus en militair strateeg, als organisator (‘een van de meest uitzonderlijke en stimulerende persoonlijkheden die er hebben geleefd’, 441). De grootste verdienste van zijn boek is wellicht dat hij het negatieve beeld van de gunsteling dat tijdgenoten en ooggetuigen hebben opgehangen, weerlegt, en dit aan de hand van betrouwbare getuigenissen. Potjomkin werd door vele ooggetuigen – Russische hovelingen (afgunstig natuurlijk) en westerse diplomaten – afgeschilderd als weliswaar een daadkrachtig iemand en een geweldige organisator, maar ook als iemand die urenlang, soms dagenlang totaal afwezig op zijn sofa kon liggen niets doen. Montefiore toont aan dat zelfs tijdens die dagen of weken van indolentie de vorst bergen werk verzette. De man trok duidelijk een rookgordijn op: hij wilde aan niemand zijn ware ik of zijn echte bedoelingen laten zien. Verrassen was zijn grote uitdaging en tactiek. Niet leuk natuurlijk voor zijn medewerkers of diplomaten die aan het gedrag van de machtige man kop noch staart konden krijgen.

Het bekendst is het verhaal van de zgn. Potjomkindorpen (bij ons geboekstaafd als ‘Potemkinse dorpen’). Na de annexatie van de krim in 1783 organiseerde Potjomkin in 1787 een tocht door de nieuw veroverde gebieden voor keizerin Catharina en een gevolg van Russische en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders. De reis naar de Krim (‘Taurische reis’) was één grote triomftocht zowel voor Rusland als voor Potjomkin, die tegenover zijn land en zijn keizerin nu kon aantonen dat al het geroddel over zijn onkunde, zijn luiheid, zijn corruptie op niets gebaseerd was en dat hij er in vier jaar tijd was geslaagd de Krim tot een bloeiend oord te maken. Buitenlandse waarnemers – de sceptische Oostenrijkse keizer Jozef II, de russofiele Belgische prins de Ligne die Oostenrijk vertegenwoordigde, de Franse en Britse gezanten de Ségur en Fitzherbert vielen van de ene verbazing in de andere en vroegen zich af of ze niet in een sprookje van Duizend-en-één-nacht waren terechtgekomen. Maar de vijanden van Potjomkin gunden de gunsteling dit succes niet: ze verspreidden het gerucht dat Catharina vanop haar boot op de Dnjepr niet echte dorpen te zien kreeg, maar papieren theaterdecoraties waarop schilderachtige dorpen waren afgebeeld, dat hele dorpen ’s nachts van de ene halteplaats van de keizerin naar de volgende gesleept werden (met hun vee), kortom dat Potjomkin zijn keizerin een rad voor de ogen draaide. Dit verhaal is de geschiedenis in gegaan als de ‘Potemkinse dorpen’, de poging om de tsaar te bedriegen, om een laakbare situatie rooskleurig voor te stellen. Montefiore toont aan – met honderden bewijzen – dat dit niet meer dan een fabeltje is dat ontsproten is aan het afgunstige brein van Russische en westerse vijanden van de doorluchtige vorst Potjomkin, die zelf ‘het slachtoffer was van zijn eigen overweldigende prestaties’ (509). Maar de mythe is wel een cliché geworden dat twee eeuwen lang m.b.t. Rusland opgeld deed (‘de grote leugen van de Potjomkindorpen’, 355 ; ‘de lasterlijke aantijging’, 504). In die zin is Montefiores boek een eerherstel van ‘een van de grootste, gevatste en origineelste excentriekelingen van deze ijzeren eeuw’ (154, zoals Catharina haar minnaar noemde).

Zijn boek is een plezier om te lezen. Je bent er gerust een maand mee zoet. Soms verliest de auteur zich in niet zo belangrijke details (bijvoorbeeld over de talloze depêches van Britse gezanten over Potjomkin), maar doorgaans werkt hij details uit die ertoe doen en een volledig beeld geven van een complexe persoonlijkheid. Montefiore is dikwijls origineel in zijn formuleringen. ‘Als het Venetië van het noorden een venster op Europa was, dan was het diep in het tsarenrijk gelegen Moskou de keldertrap naar het oude en xenofobe Rusland.’ (49) of ‘Het Ottomaanse rijk, dat geregeerd werd door de boogpees, de groene muil en het canaille van Istanboel, was in1780 al met al vooral een reus op lemen voeten, die er echter nog wel steeds vreeswekkend uitzag.’ (298)

Deze geweldige biografie heeft maar één gebrek. Er zitten tientallen taalkundige slordigheden in, die vermoedelijk het product zijn van werken met de computer, maar die een redacteur er gemakkelijk uit had kunnen halen (‘de Russen zouden de Verheven Porte in zijn haar hoofdstad Istanboel kunnen bedreigen’, 119). Vermoedelijk zag de vertaler de Porte als een mannelijk woord, de redacteur maakte er (terecht) een vrouwelijk van, maar de fout bleef staan. Het voorkomen van tientallen storende fouten is een uitgeverij als Spectrum onwaardig. Het is ook niet duidelijk waarom de vertaler van de Poolse namen Branicki en Potocki Branitski en Pototski (passim) heeft gemaakt, die onbestaand en dus onvindbaar zijn.

Met zijn vuistdikke biografie heeft Montefiore een monument opgericht voor een lang verguisde grande van de Russische geschiedenis. Ik denk niet dat er aan zijn portret nog iets toe te voegen is.