
Stefan Creuzberger. Das deutsch-russische Jahrhundert. Geschichte einer besonderen Beziehung. Hamburg, Rowohlt, 2022, 670 pag. ISBN 978-3-498-04703-0
De auteur is goedgeplaatst om over dit complexe probleem te spreken. Hij doceert geschiedenis aan de universiteit van Rostock, heeft gepubliceerd over de Duitse en Russische geschiedenis in de 20e eeuw en is lid van de Gemeenschappelijke Duits-Russische Historische Commissie.
Zijn dik boek beschrijft heel uitvoerig, maar niet langdradig de turbulente geschiedenis van de betrekkingen tussen twee grote landen, in feite tussen twee dictaturen. Hij begint zijn boek met het verhaal over Ferdinand Theodor von Einem die in Moskou de beste chocolade- en pralinenfabriek van Rusland had opgericht en het tot hofleverancier bracht. De tweede figuur die hij belicht, is die van de ‘Grenzgänger’ (11) Klaus Mehnert, een in Rusland geboren Duitser die vooral in de jaren ’50 en ’60 veel heeft bijgedragen tot een (beter) begrip van de Rus (ik herinner me zijn boek Der Sowjetmensch (1958), dat een bestseller werd). Het is een prelude op de niet gestelde vraag : hoe is het toch verkeerd gelopen tussen beide landen, waarom hebben ze niet constructief kunnen samenwerken ?
In zijn inleiding stelt Creuzberger dat de 20e eeuw op het eerste gezicht de indruk mag wekken dat het de Amerikaanse eeuw is geweest, maar in feite werd al in de 19e eeuw duidelijk dat van de twee buurlanden Duitsland en Rusland een enorme invloed uitging (18). De hele geschiedenis door heeft Rusland enorm veel Duitsers gehad die het land grote diensten bewezen hebben (de chef van de geheime politie onder Nicolaas I Alexander von Benckendorff – het is natuurlijk de vraag of dit zo lovenswaardig is), er waren talrijke dynastieke banden met Duitse vorstenhuizen (de laatste tsaar – Nicolaas II – was getrouwd met een Duitse prinses – ook dat heeft nare gevolgen gehad), de industrie in de late 19e eeuw werd gedomineerd door Duitse ondernemers en firma’s (Siemens, AEG, Thyssen, Krupp), men sprak wel eens over Rusland als een soort ‘Duitse kolonie’ (31). Maar alhoewel de aanwezigheid van Duitsers in tsaristisch Rusland dominant was, zagen veel Russen Duitsland als het ‘Hort autoritärer Großmannssucht und des preußischen Militarismus’ (32). Van de vroegere ‘Wahlverwandtschaft’ bleef aan de vooravond van WO I niet veel meer over (34), germanofobie was schering en inslag. Een rol daarin speelde ook de gerussificeerde Duits-Baltische adel, die hoge posten bekleedde in Rusland, maar die een uitgesproken reactionaire politiek vertegenwoordigde en tegen hervormingen was. De vooruitstrevende krachten in Rusland zagen het wilhelminische Duitsland als het bolwerk tegen liberalisme en revolutie en dus de natuurlijke alliantiepartner van de tsaristische autocratie (39). De Duitsgezinde fractie in de politiek was politiek conservatief. De anti-Russische geschriften van Marx en Engels speelden ook een rol in de anti-tsaristische gevoelens in Duitsland tegen het einde van de 19e eeuw. Voor veel Duitsers was het tsaristische Rusland een achterlijk, barbaars en despotisch geregeerd land, een door knechting en corruptie getekend Aziatisch imperium (42). In het begin van de 20e eeuw kwam daar het slagwoord ‘Russisch gevaar’ bij, vooral het gevolg van de Balkanoorlogen (1912-1913).
Maar er waren ook positieve stemmen te horen. Rond het midden van de 19e eeuw ontdekte men Rusland als een opkomende cultuurnatie, met grote literaire talenten als Poesjkin, Gogol, Toergenjev en de reuzen Dostojevski en Tolstoj. Het negatieve beeld werd mede bepaald door de talrijke Russische emigranten – rond 1910 woonden 138.000 Russen in het Duitse Rijk (vooral Berlijn, Leipzig en München), dat is de helft van alle emigranten in West-Europa. Veel daarvan waren linkse activisten en of Joden die aan de repressie van het tsaristische regime ontsnapt waren. Het zal dan ook niet verwonderen dat na WO I de Russische bolsjevieken vooral op Duitsland inzetten en hoopten daar een communistische revolutie te kunnen ontketenen.
Een eerste historische vergissing in de Duits-Russische relaties is de financiering door Duitsland van de emigrant Lenin die met Duits geld propaganda kon maken voor de val van het tsarisme (en daardoor voor het stopzetten van de oorlog aan het Russische front). Het gevolg was de vrede van Brest-Litovsk (maart 1918), de separate vrede tussen Duitsland en Rusland, waardoor Lenin de handen vrij had om zijn revolutie door te voeren en Duitsland minder oorlogsinspanningen in het Oosten hoefde te leveren (76).
Dat Duitsland door Lenin te financieren een kapitale fout beging, zal niet direct duidelijk zijn geworden. In de eerste jaren van de Weimar republiek probeerde Sovjet-Rusland invloed te krijgen op de politiek in het naoorlogse Duitsland, het wakkerde de revolutie aan en probeerde zijn revolutie te exporteren. Dit heeft op zijn beurt de angst voor Sovjet-Rusland (‘die Angst vor dem roten Terror’, 100) en de plannen van de bolsjevieken in het leven geroepen, een vette voedingsbodem voor Hitlers anticommunistische veldtocht.
Een tweede vergissing was het akkoord van Rapallo (1922), de de facto erkenning van de twee paria’s van na WO I, volgens de auteur een ‘gelungenes Beispiel des Pragmatismus’ (550). Omdat Duitsland ten gevolge van de vredesonderhandelingen in Versailles zich niet mocht (her-) bewapenen, vond het in de Sovjetrepubliek een bondgenoot waar het ongestoord zijn wapenindustrie en vliegtuigen kon uitproberen, ver van geallieerde pottenkijkers. Sovjet-Rusland heeft dus meegewerkt aan de sterkte van het nazi-regime, dat later de Sovjetunie zal aanvallen.
Alhoewel de meningen daarover verdeeld zijn, zou je ook het niet-aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en Sovjet-Rusland (augustus 1939) als een kapitale fout kunnen zien. Ter vergoelijking wordt aangevoerd dat Stalin tijd wilde winnen, omdat hij in 1939 nog niet in staat zou zijn geweest om oorlog te voeren tegen Hitler, maar anderzijds heeft hij door dit verdrag wel WO II mogelijk gemaakt en Polen van de kaart geveegd. De terreur die van beide kanten – de Duitsers in westelijk en midden-Polen en de Sovjets in Oost-Polen – op de Polen losgelaten werd, is onbeschrijfelijk en is een van de grote schandvlekken in beider geschiedenis.
Alles is dus verkeerd gelopen. Beide dictators hebben zich op elkaar blind gestaard en elkaar onderschat. Dat Hitler geloofde in een Blitzkrieg de Sovjetunie op de knieën te krijgen, behoort tot de m.i. meest onvoorstelbare verkeerde inschattingen van de geschiedenis (en dat terwijl hij de memoires van Napoleon aandachtig gelezen schijnt te hebben).
De vernietigingsoorlog die Hitler tegen de Sovjetunie lanceerde, heeft uiteraard de relaties tussen de twee landen voor vele generaties gehypothekeerd. Aan beide zijden is aan Vergangenheitsbewältigung gewerkt, maar aan Duitse zijde toch veel meer en intensiever dan aan Russische zijde. Tot in de vroege jaren zestig werd in de Duitse pers dik in de verf gezet dat de Sovjets tijdens de bevrijding van Oost-Europa en Duitsland van het nazisme beestachtigheden hadden uitgehaald (plunderingen, verkrachtingen, roof van kunst), terwijl in de Sovjetunie hierover met geen woord gerept werd of mocht worden gerept. Alles werd onder het tapijt geveegd en men had het alleen over de bevrijding van de ‘bruine pest’. Tot de dag van vandaag is dit een stuk onverwerkte geschiedenis voor de Russen. Het discours dat president Poetin tijdens 9 mei-parades ten toon spreidt, is een eenzijdig beeld van Sovjetopoffering en heldenmoed, de wereld moet dankbaar zijn dat de Russen de wereld bevrijd hebben van het nazisme (van de bijdrage van de geallieerden wordt zo goed als niet meer gesproken).
Een zware prijs die de Duitsers hebben moeten betalen voor hun mislukte relatie met de Russen is de opdeling van hun land. Tussen 1949 en 1989 leefden twee delen van het land in vijandschap naast elkaar. Een dictatuur naast een land dat serieuze pogingen deed om fatsoenlijk te worden en met het verleden in het reine te komen, terwijl in de DDR het nazi-verleden weliswaar de legitimatie van de communistische staat was, maar toch selectief behandeld werd – net als in West-Duitsland werden nazi-functionarissen ingeschakeld in het politieke en economische leven. Wat Stalin in de DDR allemaal aangericht heeft – plundering en ontmanteling van een groot deel van de industrie die naar de Sovjetunie getransporteerd werd, wordt in dit boek uitvoerig beschreven.
Dit alles heeft een ‘Versöhnung zwischen Russen und Deutschen’ (331) uiterst moeilijk gemaakt. Pas in de jaren 1970 kon in de Bondsrepubliek gesproken worden over de totale vernietigingsoorlog die Hitler tegen de Sovjetunie voerde (339), toen pas werd het duidelijk dat de misdaden daar gepleegd niet alleen het werk van de SS waren (het lang gebruikte excuus), maar ook van de Wehrmacht. Begin jaren 1980 stelden Nobelprijswinner Heinrich Böll en dissident Lev Kopelev de vraag ‘Warum haben wir aufeinander geschossen ?’ Een van de nog altijd aanslepende twistpunten is dat van de herstelbetalingen die Duitsland zou moeten leveren en van de teruggave van geroofde kunst (door beide regimes). Taboe in de Russische media is ook het vraagstuk van de offers en de prijs van de overwinning (346), een akelige kwestie waar Poetin het nooit over heeft. In plaats van ruimte vrij te maken voor inzicht, berouw, vergeving, schuldbesef, cultiveert Poetin de ‘erinnerungspolitische Gigantomanie’ (348). In 1996 heeft president Jeltsin de 22e juni (het begin van de oorlog in 1941) uitgeroepen tot ‘Dag van herinnering en treurnis’, maar dat is inmiddels allang vergeten. In tegenstelling daarmee cultiveert Poetin ‘de dag van de overwinning’ (9 mei), waaraan hij nog het enige element ontleent dat zowat alle Russen verbindt – de herinnering aan de verschrikkingen van de oorlog. Een absoluut taboe en sinds kort ook strafbaar is de vergelijking tussen stalinisme en nationaalsocialisme. De indrukwekkende roman Leven en lot van Vasili Grossman is dan ook niet populair bij de huidige president.
Dit alles maakt toenadering, begrip, verzoening schier onmogelijk. ‘Was für Deutsche und Franzosen nach dem Zweiten Weltkrieg zur Normalität geworden ist, scheint für Deutsche und Russen noch in weiter Ferne’ (355).
In een afsluitend hoofdstuk probeert Creuzberger de balans op te maken : ‘Ein Blick zurück auf das deutsch-russische Jahrhundert, geprägt von Revolution und Umbruch, Terror und Gewalt, schließlich von Abgrenzung und Verständigung,macht deutlich, wie sehr immer wieder Furcht und Bewunderung, Feindschaft und freundschaftliche Nähe die gegenseitige Wahrnehmung von Deutschen und Russen bestimmt haben’ (549). De auteur betreurt dat het Kremlin een beroep doet op ‘politieke praktijken en op een retoriek die herinneringen aan de koudste tijden van de Koude Oorlog weer laten opleven’ (555). Maar Creuzberger eindigt met een optimistische noot : niets blijft eeuwig duren. Hij vraagt zich af wie drie decennia geleden gedacht zou hebben dat het Sovjetimperium van de politieke scene zou verdwijnen. Misschien waren er toen niet veel mensen die dat dachten, maar ik behoorde in elk geval tot die kleine groep. Een beetje flauw is dat hij het wereldkampioenschap voetbal in 2018 als een goed voorbeeld ziet van hoe ‘dergelijke ontmoetingen krachten kunnen vrijmaken’ (562). Wellicht heel naïef, maar moge de auteur gelijk krijgen.
Dit dikke boek, goed gedocumenteerd en met nuance gebracht, onderbouwt de stelling dat de grootste catastrofe van de 20e eeuw niet het uiteenvallen van de Sovjetunie is (zoals Poetin graag beweert), maar de Eerste Wereldoorlog. Alle misère van na 1918 – communisme, nazisme, WO II, Koude Oorlog - is daaruit voortgekomen. Stefan Zweig had gelijk : met WO I begint een nieuwe tijd, de tijd voor de Groote Oorlog was ‘Die Welt von gestern’.