
Voltaire. Vol’ter. Istorija rossijskoj imperii pri Petre Velikom. Sint-Petersburg, Nestor-Istorija, 2022, 376 p. ISBN 978-5-4469-2082-2. (Voltaire. Histoire de la Russie sous Pierre le Grand)
De Franse denker Voltaire had een speciale voorliefde voor Rusland. Dat kwam door de figuur van Peter I (de Grote) die in zijn ogen belangrijke dingen had gedaan die voor een Verlichter van fundamenteel belang waren : breken met het verleden en met de macht van de kerk, invoeren van hervormingen op westerse leest, tolerantie inzake godsdienst. In de figuur van Peter de Grote zag hij al de eigenschappen belichaamd die hij voor een verlichte vorst nodig achtte.
Hij heeft in drie werken over Peter geschreven : Histoire de Charles XII, Anecdotes sur le czar Pierre le Grand en uiteindelijk in zijn opus magnum Histoire de l’empire de Russie sous Pierre le Grand (1760-1763).
Poesjkin was erg te spreken over Voltaire : hij zou ‘de fakkel van de filosofie in de duistere archieven van de geschiedenis’ hebben gebracht, voor een kind van de Verlichting beslist een positieve evaluatie. Voor zijn geschiedenis van Peter de Grote kreeg Voltaire de opdracht (bestelling) van het Russische hof in 1757, in 1759 verscheen het eerste deel, in 1763 het tweede. Het werk riep meteen een levendige polemiek onder de tijdgenoten op en het werd het wellicht bekendste werk van de Franse Ruslandstudie in de 18e eeuw. Ook de 19e-eeuwse Peterkenner Oestrjalov was vernietigend. Maar desalniettemin heeft dit ‘klassieke werk van de verlichte geschiedschrijving van de XVIIIe eeuw’ (5) de aandacht van Russische historici en westerse Ruslandkenners gaande gehouden, getuige deze indrukwekkende uitgave. Ze bevat de volledige vertaling van Voltaires hoofdwerk met uitvoerig commentaar. Voor de noodzakelijke toelichting bij Voltaires werk konden de Russische uitgevers terugvallen op de zeer uitvoerige studie van de Fransman Michel Mervaud in de Oeuvres Complètes de Voltaire (1999, vol. 46-47). We kunnen er niet omheen kijken dat in Voltaires werk heel wat fouten te vinden zijn, waarop ook al door tijdgenoten gewezen werd en die door de Russische correspondenten van de Franse ‘philosophe’ rechtgezet werden. Een deel van die bezwaren heeft Voltaire verwerkt in nieuwe uitgaven, maar sommige heeft hij verworpen en soms nogal arrogant van de hand gewezen. In totaal kreeg hij 500 aanmerkingen, van de door de Russen aangestipte feitelijke fouten verbeterde hij er 27, 63 liet hij onaangeroerd, in deel II bracht hij 68 correcties aan van de 179 opmerkingen. Interessant is dat de animositeit of zelfs vijandigheid van de Russische geleerden jegens Voltaires voornemen al begon nog voor de Fransman zich aan het schrijven had gezet. Een bekend fenomeen dus – alleen een Rus kan de geschiedenis van Rusland schrijven. Dat heeft natuurlijk de welwillendheid van Russische historici niet in de hand gewerkt. De publicatie van Sergej Mezin en Michail Kovaljov, die deze geschiedenis van uitvoerig commentaar en een indrukwekkende inleiding voorzien hebben, is een poging om Voltaire voor de hedendaagse lezer te rehabiliteren : hij heeft stommiteiten begaan in zijn boek over Peter, maar het heeft ook een grote verdienste als filosofisch geïnspireerde historiografie, waarbij niet altijd (of alleen) de feiten van belang zijn, maar ook de interpretatie ervan, de selectie, in de mate dat de geselecteerde onderwerpen passen in het filosofische concept van de verlichte geschiedschrijver.
Voltaire had het duidelijk voor Peter en vond hem een groter man dan de Zweedse koning Karel XII, zijn tegenspeler. Hij stelt dat hij zijn fouten niet ‘zal verhelen, maar ik zal ophemelen niet alleen wat hij aan groots en moois heeft gedaan, maar ook dat wat hij wilde doen’ (8). Dus een bewuste idealisering van het beeld van de tsaar-hervormer. Groot vindt hij Peter omdat hij de naam ‘de Grote’ verdiend heeft niet dankzij zijn overwinningen (zoals Karel XII), maar door zijn hervormingen ten gunste van Rusland. Voor hem was Peter de ‘belichaming van de vooruitgang’, ‘de held van de wereldgeschiedenis die de mensheid uit de tijd van de barbarij haalde’ (11). Peter was de verlichte vorst-hervormer die tegenover zijn eigen onwetend volk stond (32-33). Het zal niet verwonderen dat de opdrachtgevers – de keizerin Elisabet (de dochter van Peter I) en haar gunsteling Ivan Sjoevalov – te spreken waren over Voltaires aanpak. Sjoevalov liet hem weten : ‘Uw pen is een leger waard.’ (22) Voltaire verdedigde zich door te stellen dat het idee om het boek te schrijven hem ‘niet ingegeven was vanuit Rusland, maar gegroeid was vanuit zijn eigen geschiedfilosofische zoektocht en literaire interesse’ (22). De uitgever noemt het conflict ‘de tegenstelling tussen de filosoof en de geleerde’ (29) en Voltaire was duidelijk geen kamergeleerde (31), in al zijn geschriften legde hij meer de nadruk op de literaire kant van zijn werk dan op informatie over zijn bronnen.
Mezin en Kovaljov onderstrepen dat er in Voltaires behandeling van Peter nogal wat overdrijving zit en, wat zij noemen, ‘verlicht antihistorisme’ (40). ‘Het onbegrensde geloof van de Verlichters in de vooruitgang bracht een nieuw soort religie voort, die nood had aan eigen heiligen (Peter de Grote) en aan wonderen (het scheppen van een nieuw Rusland)’ ; ze stellen ook dat ‘de prijs van de vooruitgang ten koste van honderdduizenden mensen voor Voltaire niet buitengewoon leek’ (40). In zijn boek over de Franse ‘philosophes’ van de XVIIIe eeuw en Rusland stelt Albert Lortholary dat Voltaires boek over Peter niet zozeer een historische studie is, als wel het uitwerken van een mythe (40). Voor de Franse historicus was Rusland een proefveld waarop een gigantisch historisch experiment werd uitgeprobeerd – ‘door de wil en het verstand van één man werd een nieuwe geciviliseerde natie’ tot stand gebracht (39). Voor hem is Peter de schepper, de demiurg (50). Om dat aspect dik in de verf te zetten, moest Voltaire de aandacht van de lezer afleiden van de menselijke zwakheden van zijn held (54), die worden niet verzwegen, maar krijgen niet de grootste aandacht. Het kleine wordt geminimaliseerd ten gunste van het grote…(53) Een goed voorbeeld daarvan is de tragedie met zijn zoon Aleksej, de troonopvolger die geen belangstelling had voor het werk, de plannen en de ambities van zijn vader, en daardoor in conflict raakte met de autocratische tsaar (67). Voltaire besefte heel goed over wie hij schreef, toen hij in 1760 aan iemand bekende : ‘Indien de tsaar nog zou leven, zou ik honderd mijl ver weglopen om niet in de buurt van deze centaur te zijn, voor de helft mens en voor de helft paard, die zoveel mensen te gronde heeft gericht voor zijn plezier, terwijl hij tegelijkertijd de anderen beschaving bijbracht’ (53). De kwintessens van Voltaires Peter-beeld schetst hijzelf : ‘Europa heeft erkend dat hij van roem hield, maar ze voor het goede doel heeft ingezet, dat zijn tekorten nooit zijn grote trekken minimaliseren, dat hij als mens zijn keerzijden heeft, maar dat hij als monarch altijd groot was. Dat hij in alles de natuur overwonnen heeft – in zijn onderdanen, in zichzelf, te land en ter zee, maar dat hij ze overwonnen heeft om ze te verbeteren. De kunsten die hij met eigen handen overbracht naar de landen die toen aanzienlijk wild waren, brachten vruchten voort, getuigen van zijn genie en hebben zijn nagedachtenis vereeuwigd.’ (55) Met dit alles was Peter voor de Franse Verlichter toch niet het ideaal van de verlichte monarch, omdat hij een despoot was, en een ‘verlicht despoot’ was niet acceptabel voor een filosoof (55).
Behalve de volledige vertaling van Voltaires werk bevat deze uitgave ook een uitvoerige inleiding (1-92), waarin Mezin en Kovaljov gedetailleerd ingaan op alle mogelijke aspecten die met dit invloedrijke werk te maken hebben : de jarenlange occupatie van de Verlichter met de intrigerende figuur van Peter, de polemiek met Russische wetenschappers (Lomonosov, Miller), de bronnen voor zijn werk, Russische archiefstukken die voor hem vertaald werden, Voltaire over het pre-petrinische Rusland, oorlog en diplomatie van Peters in Voltaires ogen, de tragedie met zijn zoon Aleksej, de reacties van tijdgenoten, historici over dit boek en tenslotte ‘de lange weg naar de Russische lezer’, de eerste volledige vertaling, eveneens van de hand van Sergej Mezin. Mezin is een dixhuitièmist in hart en nieren, met interessante studies over Peter I in Frankrijk (2022) en Diderot en de Russische beschaving (2018), die hier op een indrukwekkende manier blijk geeft van zijn vertrouwdheid met het onderwerp, dat hij leesbaar brengt.
De auteurs hebben het wel nagelaten parallellen te trekken met het heden. Zo verwijzen ze naar de eerste gedetailleerde studie over Voltaires boek van de hand van de Russische emigrant Jevgeni Sjmoerlo, gepubliceerd in Praag in 1929 en dat in een miserabele oplage, terwijl dit boek ook maar op 300 ex. is gedrukt ! Niet gebruikt is ook het citaat van Voltaire dat er ‘ongetwijfeld geen monarch te vinden zou zijn die het leven van Karel XII leest en niet genezen zou raken van de waanzinnige manie om te veroveren.’ (6), een prachtige uitspraak die aantoont dat ofwel Voltaire geen gelijk heeft ofwel Poetin het boek niet gelezen heeft. Van actuele betekenis is ook de conclusie van Voltaire over het leven van de Zweedse koning : ‘Zijn leven moet dienen als lering voor de heersers dat vreedzaam bestuur gelukkiger en groter is dan dergelijke roem.’ (10) Aan de huidige heerser in Rusland, die volgens de minister van Buitenlandse Zaken Lavrov maar drie adviseurs heeft – Peter de Grote, Ivan de Verschrikkelijke en Catherina de Grote – is deze wijsheid niet besteed. De auteurs stellen dat Voltaire zich in zijn Geschiedenis van Ruslandonder Peter de Grote tot doel stelde Peter I in al zijn grootheid te laten zien, zonder te focussen op zijn tekorten en fouten (53). Hetzelfde kan gezegd worden van heel wat 20e-eeuwse fellow travellers die op alle mogelijke manier proberen de verdiensten van Stalin in de verf te zetten. Heeft de mensheid dan toch niets geleerd ?