Wetenschap & Cultuur

Wetenschap en Cultuur is een belangrijke pijler van het Nederland-Rusland Centrum. Het NRCe organiseert culturele programma’s en biedt daarnaast onderwijsprogramma’s over uiteenlopende onderwerpen aan. Het NRCe heeft jarenlange ervaring met archiefonderzoek in Russische archieven en heeft enkele databases met Russische archivalia in beheer. Ook organiseren wij met enige regelmaat publieksgerichte lezingen over uiteenlopende onderwerpen.

Het NRCe is het initiatief van de Rijksuniversiteit Groningen en de Gasunie. De wetenschappelijke kennis, waarover het Nederland Rusland Centrum beschikt, wordt door diverse instituten en overheidsinstellingen benut, zoals o.a. het Instituut Clingendael te Den Haag, alsmede enkele Nederlandse ministeries.

 

Nieuwsoverzicht

Arie van der Ent. Oorlogsdagboek 16.02.22 / 31.12.22

Arie van der Ent. Oorlogsdagboek 16.02.22 / 31.12.22. Rotterdam, Woord in blik, 2023. 332 p. ISBN ISBN 978-94-91389-36-8.

De auteur van dit boek, de bekende en productieve Nederlandse vertaler Arie van der Ent, woont sedert enkele jaren in Oekraïne, in Hermanivka, zo’n 60 km ten zuiden van Kiëv. Kort voor het uitbreken van de oorlog besliste hij om een dagboek bij te houden, maar al na enkele dagen brak ineens die oorlog uit en veranderde hij van richting : elke dag een gedicht van 14 regels, een sonnet, in de beste Poesjkin-trant. Nog tijdens de oorlog in Oekraïne werkte Arie de vertaling af van de Russische klassieker Jevgeni Onegin, volgens zijn voornemen de laatste vertaling uit het Russisch. Wellicht komt hij daarop terug.

De sonnetten over de oorlog, maar niet alleen daarover, zijn Aries ‘dagelijkse portie medicijn, bedoeld om de gedachten wat te verzetten, om die om te zetten in iets waar ik genoegdoening aan beleef – en u misschien ook. Voor de uitgave van Jevgeni Onegin, eind vorig jaar verschenen, vertaalde ik 409 sonnetten van Poesjkin. Ik had en heb er dus een zekere handigheid in gekregen, vandaar de vormkeus.’ Goede leermeester !

Deze gedichten van de ‘sonnettenboer’ Van der Ent verschenen sinds 24 februari 2022, het uitbreken van de oorlog tegen Oekraïne, elke dag op Facebook. ‘De teksten zijn als aquarellen gemaakt – ze werden in één keer opgetekend en als woordpixels op Facebook gezet, zonder latere correcties of cosmetische reparaties.’ Dat is wellicht niet de gewone manier van werken, maar heeft wel het voordeel dat de gedichten spontane uitingen blijven van gevoelens die opgeroepen werden door de oorlog van het einde der tijden, waarnaar het boek ook is genoemd. Naast het al voor de oorlog begonnen Oorlogsdagboek (in proza) brengt de Nederlander in Oekraïne elke dag dus een sonnet. Over zichzelf zegt Van der Ent lichtjes ironisch : ‘Ik ben een onvervalste ochtenddichter ! Zodra de zon de heuvel overkomt en het onhoorbaar nachtgedruis verstomt valt heel het leven mij een pondje lichter – de woorden rijgen zich vanzelf aaneen, gedachten treden uit het nachtelijke slop, het ene rijmwoord roept het andere op, de eerste koffie helpt me op de been...’

In die ochtendrijmelarij zitten veel leuke (als dat hier veroorloofd is) passages in : ‘Dat bengeltje uit Leningrad [Poetin] pakt steeds een grotere fiool en drupt ons Oekraïne plat – met heel zijn lading vitriool. De wereld kiest – nog liever dat dan heel de aarde door ’t riool... Ach, lieve mensen, doe eens wat – dan klinkt weer lieflijk de viool...’ (Armageddon 10)

Natuurlijk is Poetin de grote schurk in dit dagboek : ‘De Russen zijn nu als melaatsen, verdreven van het Wereldnet – als paria’s, met alles op de bon, ze kunnen nergens, nergens heen totdat hij weg of dood is, één die jarenlang zijn gang gaan kon, maar nu zijn laatste benen slijt op weg naar de vergetelheid...’ (Armageddon 11)

De oorlog en de nabijheid van Oekraïne doet hem breken met Rusland, waar hij jarenlang mee bezig geweest is :

Ruslandjaren
Ik ben er dertig keer geweest,
in twintig jaar, eerst was het feest,
maar later is de zaak ontspoord –
de Krim, Donbas, Nemtsóv vermoord,
De liefde ging van daar naar hier –
ik volgde haar met heel mijn hart,
en na de breuk kwam nieuw plezier,
werd Kyiv zo een nieuwe start...
Nabokov woonde twintig jaar
in Rusland, kwam er nooit weerom –
gewoond heb ik er nimmer, maar
ik denk dat ik er nooit meer kom...
Zijn eerste jaren daar, mijn laatste
in Oekraïne, de probaatste...’ (Armageddon 25)

Hij schaamt zich dat hij nog geen Oekraïens kent : ‘Ik spreek verdomd alleen maar Russisch ! Normaal gesproken red ik mij met een verontschuldiging erbij... Maar nu... Dan liever nog Etruskisch !’ (Armageddon 32)

Wat heeft Rusland de wereld te bieden – op zijn literatuur na ? ‘Hij zei het twintig jaar geleden, Akoenin, ergens in zo’n boek, Fandorins stokpaard, koen bereden, een noodkreet uit de schrijvershoek, een erudiete wanhoopsschreeuw : het enige van lange duur is heel misschien de literatuur – die van de negentiende eeuw – wat Rusland aan de wereld gaf, de rest is oorlog en ellende, geschraagd door duivelse prebenden aan kerk en geestelijke staf – het zijn bloeddorstige plebejers Kirill en Poetin, KGB-ers.’ (Argameddon 34)

De Nederlander voelt mee met de Oekraïners : ‘maar nu bespeur ik toch zo-even dat ik me zie als Oekraïner, een halve dan, toch op z’n minst... Dus zeg ik, als een blinde ziener : we gaan voor de totale winst, ze moeten domweg op een hoop...’ (Armageddon 35). De belofte om elke dag een sonnet te schrijven dreigt uit de hand te lopen : ‘Dit boekje wordt steeds dikker, met de dag – straks is het boek af en een dikke pil, een bittere, waar geen sonnet in wil, maar tot het eind er geen ontbreken mag. Toch is er eerder vrede dan dit boek, want ik ga door tot aan het tekenen van het verdrag, totdat het doek valt over oorlog, moet u rekenen... Wordt het een kluif van duizend pagina’s ? Dat zal toch niet, dan zijn er geen raketten meer over om voor doden in te zetten, geen mensen om te doden ook, helaas ! Maar dunner wordt dit boek ook nimmer meer... Toe, Here, wend Uw macht aan, voor een keer...’ (Argameddon 37)

Poetin is de blinde man, die leeft in een fantasiewereld, zijn soldaten kunnen wel de steden leegplunderen, maar de ziel van Oekraïne krijgen ze niet te pakken (41). In sonnet 47 schetst hij het conflict tussen Rusland en Oekraïne als een huwelijksdrama : de in de steek gelaten man wreekt zich op zijn vrouw. Optimisme is onze man in Kiëv niet geheel vreemd : ‘nog even, en Cherson, de Krim, zijn af van Vlad Ad Interim !’ (69) Over de Russen is Arie niet optimistisch – leren ze wel iets uit hun geschiedenis ? ‘Oorlogsdagboek 90. Het gaat weer net als met de Krim en met Japan, in vroeger eeuw – de smadelijke nederlaag, gevolgd door tijdelijke voorspoed en vooruitgang : afschaffing slavernij, eerste parlement. Als het weer zo gaat, zitten Rusland en de wereld tien jaar goed, daarna gaat het weer mis... Een samenleving zonder leervermogen.’

Na maanden uitzichtloze ‘speciale operatie’ slaat de oorlogsmoeheid van de slavist toe : ‘Oorlogsdagboek 135. Was ik maar Spaans gaan leren, of Sanskriet. Of weg- en waterbouw gaan doen, zoals mijn vader wilde. Nu heb ik me verdiept in een zieltogende cultuur die dood zaait en verderf bij wie springlevend zijn, die zich bevrijdden van de tirannie, een aardig poepie kunnen dichten ! Groeten uit Hermanivka !’ en een rekensommetje stemt tot nadenken : ‘Oorlogsdagboek 136. De Sovjet-Unie was een zwart tijdgat. Men las in 1989 dezelfde schrijvers als in 1919. Poetins Rusland is de Soviet Union revisited. Dan is het daar 22 jaar na 2000 nu 1941. Het kost wat goochelkunst en hersengymnastiek, maar dan zijn we ook waar we niet wezen willen : net in oorlog.’ Misschien is het einde der tijden toch nog niet aangebroken : ‘Maar hoe ligt Kyiv er dan bij ? Wat is die man nog meer van plan ? Het dodental ? De averij ? En rijdt mijn bus wel zondag dan ? Er is een soort van eindstrijd gaande, ons Armageddon lijkt aanstaande.’

Om ons wat moed in te spreken : ‘Natuurlijk ben ik oorlogsmoe ! Ik wil graag van dat dagboek af, wil Armageddon in zijn graf, maar ook zo graag naar Jalta toe ! Niet neer nu zitten bij de pakken ! We duwen Poetin in zijn graf en zijn van Trump en Orbán af – u moet de moed niet laten zakken !’ (Armageddon 155). De klassieker van de Russische literatuur, de afgod van de Russen, Aleksandr Poesjkin, waaraan Van der Ent twee jaar heeft zitten vertalen, moet het ontgelden : ‘Zo’n Poesjkin ligt te kraaien in zijn graf, te bonken tegen alle zes zijn planken – hij wil eruit, wil van dat dood zijn af, een vunzig lofdicht schrijven om te janken : de loftrompet op Vova Poetin steken, zich op die rare Oekraïners wreken... Dat heel zijn Wanderland weer Rusland is – Odesa, Chişinău en Jerevan, Tbilisi, Derpt, de hele rataplan weer Rotland wordt, waarin hij als een vis de katjes knijpen kan in ’t donker, als letterZetter en als kamerjonker.’ (Armageddon 158) En tenslotte een les voor de westerlingen : ‘Natuurlijk gaan we deze oorlog winnen, maar laten we met winnen dan beginnen – grootgrondbezitters grotendeels onteigend, geen akkeroligarchen op de troon, geen varkenspotentaten met een kroon, de politiek de borrelpraat ontstijgend... En dan de echte oorlog aan het front, dat ligt een aardig eind bij u vandaan, hoewel vakantietrips soms verder gaan, maar het besmeurt u toch met al zijn stront – bevrijd dit volk, bevrijd dit vrije land – kunt u decennia weer rustig slapen, dan ligt de Boze Beer op apegapen, dan zijn we allemaal weer uit de brand !’ (Armageddon 167).

In dit geloof willen we leven en sterven (zoals men vroeger placht te zeggen). ‘Dat elke ochtend een sonnet – wat heb dat eigenlijk voor zin ? Ik doe het, lezer, niettemin, het is mijn eigen soort verzet, het is mijn soort van medicijn – tegen de waanzin van de dag.’ (214) Het heeft niet alleen zin, we kijken uit naar deel twee van dit dagboek in verzen. Zoals Poesjkin zei : ‘Het is niet een roman, maar een roman in verzen. Een duivels verschil !’

Marleen de Vries. Verlicht en vilein. Een biografie van achttiende-eeuws Nederland.

Marleen de Vries. Verlicht en vilein. Een biografie van achttiende-eeuws Nederland. Amsterdam, Balans, 2023, 512 p.

De titel intrigeerde me – geen hoogdravende studie over de nobele XVIIIe eeuw, die Immanuel Kant de eeuw van de Verlichting (‘Zeitalter der Aufklärung’) noemde, maar wel een eeuw die niet verlicht was (we leven niet ’in einem aufgeklärten Zeitalter’, 443), een wel trieste conclusie van dit uitvoerige boek over een turbulente eeuw, die, ook al zijn we het doorgaans vergeten, onze moderne tijd heeft bepaald. Frederik de Grote wist het toen al : ‘bijgeloof, eigenbelang, wraak, verraad, ondankbaarheid zullen tot het einde der tijden zorgen voor bloedige, tragische taferelen, want we worden geleid door hartstocht en maar zelden door de rede.’ (20) Meer dan eens komt aan bod dat Nederland niet alleen in de ban van verlichte ideeën was (zij het ook maar een klein gedeelte van de bevolking), maar dat er ook een ‘sterke antiverlichte beweging’ bestond (80). In tegenstelling tot de katholiek gebleven zuidelijke Nederlanden, werd de Republiek verscheurd door religieuze twisten (tussen hervormden, orthodoxe voetianen, liberale coccejanen, arianen, remonstranten, doopsgezinden, socinianen, Waals gelovigen, lutheranen, anglicanen, katholieken, fijnen, deïsten, labadisten, quakers en atheïsten) (89).

In haar Woord vooraf stelt de auteur dat ze het vooral zal hebben over de mensen zelf, wat ze dachten en waarvan ze droomden. Haar opzet noemt ze impressionistisch en biografisch (11) en dat maakt de sterkte uit van dit voortreffelijke boek. Het niet zo eenvoudige begrip ‘verlicht’ omschrijft ze ook als het midden houdend tussen ‘beschaafd’, ‘vooruitstrevend’, ‘tolerant’, ‘mondig’, ‘bewust en ‘activistisch’ (11), dus toch wel veel parallellen met onze eeuw. En dat terwijl de 18e eeuw ‘een vergeten eeuw’ (13) is, alhoewel we het voortdurend over ‘de erfenis van de Verlichting’ hebben (15).

Het boek bulkt van de intrigerende en geslaagde vergelijkingen. De periodiek terugkerende overstromingen in het land vanaf november deden ‘het horrorscenario van hedendaagse klimaatactivisten in werking treden’ (14). Of zou een doorsnee mens van nu het in de 18e eeuw overleefd hebben, ‘gewend als we zijn aan ons comfortabele leven met een minimum aan angst, onzekerheid en pijn’ (19)? Of ‘achttiende-eeuwers hadden korte lontjes en waren minstens zo driftig, direct en grofgebekt als de hedendaagse Nederlanders die zich anoniem uitleven op de sociale media – botheid is een constante in de Nederlandse cultuur’ (20). Deze ‘ziekte’ zou ook door de strijd tussen organisten en patriotten in de hand zijn gewerkt. Predikanten riepen op tot meer fatsoen (396).

Verrassend is de constatering dat het woord ‘toekomst’ niet bestond vóór de 18e eeuw, pas rond 1780 zou het opgedoken zijn en dat in een eeuw waarvan je verwacht dat ze aan de toekomst werkte, dit geldt ook voor het woord ‘cultuur’.

Het aantal thema’s dat in dit boek aan bod komt, is duizelingwekkend. Het is geen droge opsomming van ideeën of gebeurtenissen, maar een samenhangende geschiedenis van wel en wee van meer dan honderd jaar vaderlandse geschiedenis. Spinoza en de radicale Verlichting komt aan bod, het verdriet van Nederland (niet-protestanten kwamen niet in aanmerking voor bestuursfuncties, Joden kregen synagogen, maar katholieken verscholen zich in catacomben), maar het land kon wel lezen, zij het dan ook meestal alleen de Bijbel. Toeristen waren enthousiast over Nederland (de molens, de polders, de kanalen, de trekschuiten en de grachten, de vrouwen – niet omdat ze mooi waren, maar geweldig konden poetsen). Uitvoerig in dit boek komt ‘Neêrlands Israël’ naar voren als een van de ‘gevaarlijkste plekken van Europa’ (53), waar geschriften die elders (vooral in het katholieke Frankrijk) verboden waren vrij uitgegeven konden worden. Maar absolute vrijheid van meningsuiting was een illusie in de Republiek (136), of je moest in het Latijn schrijven, dan konden maar enkele procenten van de bevolking het lezen. De relatief grote vrijheid verklaart waarom pornografie zo goed als ontbrak in Nederland, terwijl ze in Frankrijk haar gouden tijdperk beleefde (280). Tegen het einde van de eeuw werd gepleit voor wetten tegen het misbruik van de drukpers, helemaal iets anders dan ‘losbandigheid van de drukpers’ (397).

Waar de protestantse Republiek niet tolerant voor was, waren de katholieken. Toneel vonden ze maar ‘paapse poppenkast’ (105). De Republiek was de grootste drukkerij ter wereld waar verboden boeken gedrukt kunnen worden, maar het Vaticaan plaatste ze op de katholieke Index van verboden boeken, ‘doorgaans een garantie voor hoge verkoopcijfers’ (93). De cryptokatholiek Joost van den Vondel zag zijn stukken ofwel niet opgevoerd ofwel in gecensureerde vorm (105). Deze eeuw toonde de macht van de media, de predikanten moesten het met de tijd afleggen tegen de vrijpostigheid van de satirische tijdschriften. Homoseksualiteit werd gezien als een katholieke, Italiaanse zonde (183). In 1778 bezocht de Italiaan Carlo Antonio Pilati Nederland, zijn conclusie over de godsdienst was verpletterend : hoe meer het geloof zich distantieert van het katholieke geloof, hoe meer geluk het produceert (318).

Boeiend is ook het verhaal over het Nederlands dat stilaan de status van cultuurtaal kreeg en het Latijn verdrong, het Nederlands werd de voertaal van een nieuwe culturele elite. De media werden belangrijk en getalenteerde schrijvers brachten leven in de doorgaans saaie kranten als de Amsterdamse Courant, de Oprechte Haarlemsche Courant of de Europische Mercurius. Vooral Jan van Gysen bracht persoonlijke en grappige stukjes, die ook nu nog het lezen waard zijn. De tijdschriften werden moraliserend en satirisch en luidden het begin van cultuurkritiek in : de maatschappij werd nu met humor en spot te lijf gegaan. De beroemdste journalist van Nederland, Jacob Campo Weyerman, had een ‘vileine’ pen en inspireerde mede de titel van dit boek. De auteur merkt terecht op : ‘Ooit was er een wereld zonder tijdschriften, zoals er een wereld zonder auto’s was.’ (159)

De onderwerpen die in dit boek behandeld worden, zijn legio. Het is een fascinerende caleidoscoop van een samenleving in beweging, alles komt aan bod, zowel de Nederlandse boef Cartouche als de beurskrach van 1720, de slavenhandel die de rijke panden in Amsterdam bekostigden, de pruik als symbool van de Verlichting, maar die toch in diskrediet kwam bij vooruitstrevende Verlichters, die zich wilden distantiëren van de bravere geleerden of schrijvers. We leren hier ook dat gevangenen bezoeken gezien werd als een populair uitstapje en de luchtballon als het symbool van de Verlichting.

Het boek staat niet alleen vol van wetenswaardigheden, maar ook van leuke formuleringen. Toen een selfmade geneesheer in Groningen promoveerde in het Nederlands in plaats van het gebruikelijke Latijn, werd hij door collega’s niet ernstig genomen; een Haagse arts merkte op dat Groningen zelfs een ezel nog een academische graad zou geven. Over Belle van Zuylen zegt ze : ‘Was de hyperslimme, vrijdenkende en autonome Van Zuylen in onze eeuw geboren, dan had ze het tot minister of hoogleraar kunnen schoppen’ (274). Voor wie het nog niet genoeg overtuigend is : Belle & C° leefden ‘in een sexy en onbeschaamde eeuw met veel vrijheid’ (278).

Veel aandacht wordt besteed aan de strijd tussen de orangisten en de voorstanders van een republiek. Niet alleen was Nederland als (groot-) macht uitgeteld in de tweede helft van de 18e eeuw, maar ook had het orangisme geen politieke theorie (349). De patriotten daarentegen wel, volgens de gezaghebbende historicus Jonathan Israel ‘de eerste moderne, ideologisch onderbouwde, democratische, revolutionaire beweging’ (369). Het mag verwondering wekken dat de Republiek na het avontuur van de patriotten en de Bataafse Republiek in de 19e eeuw weer overstapte naar een monarchie.

In hoofdstuk 20 maakt de auteur de balans van de eeuw op : ‘Hoeveel Verlichting kan een land aan?’ Immanuel Kant was niet erg enthousiast, na de revolutie stak meteen de gedachte op dat de Verlichting mislukt was. Had het grote denken vrijheid of geluk gebracht? Was er eensgezindheid? De mensen bleven egoïstisch en de Hollanders kooplieden, wars van grote, verheven ideeën. Politiek pessimisme voerde de boventoon. Maar toch had het 18e-eeuwse experiment met democratie iets opgeleverd : mensenrechten, grondwet, scheiding kerk-staat, erkenning van alle godsdiensten, vrijheid van mening, allemaal begrippen en realiteiten die niet meer van de politieke agenda zouden verdwijnen. Maar consensus bleek niet haalbaar, daarvoor had de eeuw te veel vrijheid en scheuringen opgeleverd.

Dit boek is een magistrale studie over het begin van Nederlands moderniteit. Verzorgde en rijke taal, pittig geformuleerd, grote en kleine gebeurtenissen in één perspectief samengebracht, vele onbekende of vergeten figuren van onder het stof gehaald. Het smaakt naar meer. In dit geweldige boek heb ik maar één foutje gevonden. De auteur schrijft dat de Russische tsaar Peter I (de Grote) het Anatomisch Kabinet van Frederik Ruysch opkocht en het liet verschepen naar zijn nieuwe hoofdstad Petrograd (55). Maar de stad van Peter heette Petersburg, overigens op zijn Nederlands ‘Pieterburg’.