Arie van der Ent. Oorlogsdagboek 16.02.22 / 31.12.22. Rotterdam, Woord in blik, 2023. 332 p. ISBN ISBN 978-94-91389-36-8.
De auteur van dit boek, de bekende en productieve Nederlandse vertaler Arie van der Ent, woont sedert enkele jaren in Oekraïne, in Hermanivka, zo’n 60 km ten zuiden van Kiëv. Kort voor het uitbreken van de oorlog besliste hij om een dagboek bij te houden, maar al na enkele dagen brak ineens die oorlog uit en veranderde hij van richting : elke dag een gedicht van 14 regels, een sonnet, in de beste Poesjkin-trant. Nog tijdens de oorlog in Oekraïne werkte Arie de vertaling af van de Russische klassieker Jevgeni Onegin, volgens zijn voornemen de laatste vertaling uit het Russisch. Wellicht komt hij daarop terug.
De sonnetten over de oorlog, maar niet alleen daarover, zijn Aries ‘dagelijkse portie medicijn, bedoeld om de gedachten wat te verzetten, om die om te zetten in iets waar ik genoegdoening aan beleef – en u misschien ook. Voor de uitgave van Jevgeni Onegin, eind vorig jaar verschenen, vertaalde ik 409 sonnetten van Poesjkin. Ik had en heb er dus een zekere handigheid in gekregen, vandaar de vormkeus.’ Goede leermeester !
Deze gedichten van de ‘sonnettenboer’ Van der Ent verschenen sinds 24 februari 2022, het uitbreken van de oorlog tegen Oekraïne, elke dag op Facebook. ‘De teksten zijn als aquarellen gemaakt – ze werden in één keer opgetekend en als woordpixels op Facebook gezet, zonder latere correcties of cosmetische reparaties.’ Dat is wellicht niet de gewone manier van werken, maar heeft wel het voordeel dat de gedichten spontane uitingen blijven van gevoelens die opgeroepen werden door de oorlog van het einde der tijden, waarnaar het boek ook is genoemd. Naast het al voor de oorlog begonnen Oorlogsdagboek (in proza) brengt de Nederlander in Oekraïne elke dag dus een sonnet. Over zichzelf zegt Van der Ent lichtjes ironisch : ‘Ik ben een onvervalste ochtenddichter ! Zodra de zon de heuvel overkomt en het onhoorbaar nachtgedruis verstomt valt heel het leven mij een pondje lichter – de woorden rijgen zich vanzelf aaneen, gedachten treden uit het nachtelijke slop, het ene rijmwoord roept het andere op, de eerste koffie helpt me op de been...’
In die ochtendrijmelarij zitten veel leuke (als dat hier veroorloofd is) passages in : ‘Dat bengeltje uit Leningrad [Poetin] pakt steeds een grotere fiool en drupt ons Oekraïne plat – met heel zijn lading vitriool. De wereld kiest – nog liever dat dan heel de aarde door ’t riool... Ach, lieve mensen, doe eens wat – dan klinkt weer lieflijk de viool...’ (Armageddon 10)
Natuurlijk is Poetin de grote schurk in dit dagboek : ‘De Russen zijn nu als melaatsen, verdreven van het Wereldnet – als paria’s, met alles op de bon, ze kunnen nergens, nergens heen totdat hij weg of dood is, één die jarenlang zijn gang gaan kon, maar nu zijn laatste benen slijt op weg naar de vergetelheid...’ (Armageddon 11)
De oorlog en de nabijheid van Oekraïne doet hem breken met Rusland, waar hij jarenlang mee bezig geweest is :
‘Ruslandjaren
Ik ben er dertig keer geweest,
in twintig jaar, eerst was het feest,
maar later is de zaak ontspoord –
de Krim, Donbas, Nemtsóv vermoord,
De liefde ging van daar naar hier –
ik volgde haar met heel mijn hart,
en na de breuk kwam nieuw plezier,
werd Kyiv zo een nieuwe start...
Nabokov woonde twintig jaar
in Rusland, kwam er nooit weerom –
gewoond heb ik er nimmer, maar
ik denk dat ik er nooit meer kom...
Zijn eerste jaren daar, mijn laatste
in Oekraïne, de probaatste...’ (Armageddon 25)
Hij schaamt zich dat hij nog geen Oekraïens kent : ‘Ik spreek verdomd alleen maar Russisch ! Normaal gesproken red ik mij met een verontschuldiging erbij... Maar nu... Dan liever nog Etruskisch !’ (Armageddon 32)
Wat heeft Rusland de wereld te bieden – op zijn literatuur na ? ‘Hij zei het twintig jaar geleden, Akoenin, ergens in zo’n boek, Fandorins stokpaard, koen bereden, een noodkreet uit de schrijvershoek, een erudiete wanhoopsschreeuw : het enige van lange duur is heel misschien de literatuur – die van de negentiende eeuw – wat Rusland aan de wereld gaf, de rest is oorlog en ellende, geschraagd door duivelse prebenden aan kerk en geestelijke staf – het zijn bloeddorstige plebejers Kirill en Poetin, KGB-ers.’ (Argameddon 34)
De Nederlander voelt mee met de Oekraïners : ‘maar nu bespeur ik toch zo-even dat ik me zie als Oekraïner, een halve dan, toch op z’n minst... Dus zeg ik, als een blinde ziener : we gaan voor de totale winst, ze moeten domweg op een hoop...’ (Armageddon 35). De belofte om elke dag een sonnet te schrijven dreigt uit de hand te lopen : ‘Dit boekje wordt steeds dikker, met de dag – straks is het boek af en een dikke pil, een bittere, waar geen sonnet in wil, maar tot het eind er geen ontbreken mag. Toch is er eerder vrede dan dit boek, want ik ga door tot aan het tekenen van het verdrag, totdat het doek valt over oorlog, moet u rekenen... Wordt het een kluif van duizend pagina’s ? Dat zal toch niet, dan zijn er geen raketten meer over om voor doden in te zetten, geen mensen om te doden ook, helaas ! Maar dunner wordt dit boek ook nimmer meer... Toe, Here, wend Uw macht aan, voor een keer...’ (Argameddon 37)
Poetin is de blinde man, die leeft in een fantasiewereld, zijn soldaten kunnen wel de steden leegplunderen, maar de ziel van Oekraïne krijgen ze niet te pakken (41). In sonnet 47 schetst hij het conflict tussen Rusland en Oekraïne als een huwelijksdrama : de in de steek gelaten man wreekt zich op zijn vrouw. Optimisme is onze man in Kiëv niet geheel vreemd : ‘nog even, en Cherson, de Krim, zijn af van Vlad Ad Interim !’ (69) Over de Russen is Arie niet optimistisch – leren ze wel iets uit hun geschiedenis ? ‘Oorlogsdagboek 90. Het gaat weer net als met de Krim en met Japan, in vroeger eeuw – de smadelijke nederlaag, gevolgd door tijdelijke voorspoed en vooruitgang : afschaffing slavernij, eerste parlement. Als het weer zo gaat, zitten Rusland en de wereld tien jaar goed, daarna gaat het weer mis... Een samenleving zonder leervermogen.’
Na maanden uitzichtloze ‘speciale operatie’ slaat de oorlogsmoeheid van de slavist toe : ‘Oorlogsdagboek 135. Was ik maar Spaans gaan leren, of Sanskriet. Of weg- en waterbouw gaan doen, zoals mijn vader wilde. Nu heb ik me verdiept in een zieltogende cultuur die dood zaait en verderf bij wie springlevend zijn, die zich bevrijdden van de tirannie, een aardig poepie kunnen dichten ! Groeten uit Hermanivka !’ en een rekensommetje stemt tot nadenken : ‘Oorlogsdagboek 136. De Sovjet-Unie was een zwart tijdgat. Men las in 1989 dezelfde schrijvers als in 1919. Poetins Rusland is de Soviet Union revisited. Dan is het daar 22 jaar na 2000 nu 1941. Het kost wat goochelkunst en hersengymnastiek, maar dan zijn we ook waar we niet wezen willen : net in oorlog.’ Misschien is het einde der tijden toch nog niet aangebroken : ‘Maar hoe ligt Kyiv er dan bij ? Wat is die man nog meer van plan ? Het dodental ? De averij ? En rijdt mijn bus wel zondag dan ? Er is een soort van eindstrijd gaande, ons Armageddon lijkt aanstaande.’
Om ons wat moed in te spreken : ‘Natuurlijk ben ik oorlogsmoe ! Ik wil graag van dat dagboek af, wil Armageddon in zijn graf, maar ook zo graag naar Jalta toe ! Niet neer nu zitten bij de pakken ! We duwen Poetin in zijn graf en zijn van Trump en Orbán af – u moet de moed niet laten zakken !’ (Armageddon 155). De klassieker van de Russische literatuur, de afgod van de Russen, Aleksandr Poesjkin, waaraan Van der Ent twee jaar heeft zitten vertalen, moet het ontgelden : ‘Zo’n Poesjkin ligt te kraaien in zijn graf, te bonken tegen alle zes zijn planken – hij wil eruit, wil van dat dood zijn af, een vunzig lofdicht schrijven om te janken : de loftrompet op Vova Poetin steken, zich op die rare Oekraïners wreken... Dat heel zijn Wanderland weer Rusland is – Odesa, Chişinău en Jerevan, Tbilisi, Derpt, de hele rataplan weer Rotland wordt, waarin hij als een vis de katjes knijpen kan in ’t donker, als letterZetter en als kamerjonker.’ (Armageddon 158) En tenslotte een les voor de westerlingen : ‘Natuurlijk gaan we deze oorlog winnen, maar laten we met winnen dan beginnen – grootgrondbezitters grotendeels onteigend, geen akkeroligarchen op de troon, geen varkenspotentaten met een kroon, de politiek de borrelpraat ontstijgend... En dan de echte oorlog aan het front, dat ligt een aardig eind bij u vandaan, hoewel vakantietrips soms verder gaan, maar het besmeurt u toch met al zijn stront – bevrijd dit volk, bevrijd dit vrije land – kunt u decennia weer rustig slapen, dan ligt de Boze Beer op apegapen, dan zijn we allemaal weer uit de brand !’ (Armageddon 167).
In dit geloof willen we leven en sterven (zoals men vroeger placht te zeggen). ‘Dat elke ochtend een sonnet – wat heb dat eigenlijk voor zin ? Ik doe het, lezer, niettemin, het is mijn eigen soort verzet, het is mijn soort van medicijn – tegen de waanzin van de dag.’ (214) Het heeft niet alleen zin, we kijken uit naar deel twee van dit dagboek in verzen. Zoals Poesjkin zei : ‘Het is niet een roman, maar een roman in verzen. Een duivels verschil !’