Recensies

Pieter Waterdrinker. Van huis en haard. Dagboek van een jaar op drift.

Pieter Waterdrinker. Van huis en haard. Dagboek van een jaar op drift. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2023, 399 p.

Op 7 februari 2022 postte ik de recensie van Tsjaikovskistraat 40 van Pieter Waterdrinker op deze website, een spannende roman die ik met plezier gelezen heb. Waterdrinker is een verteller en maakt dit ook in zijn nieuwe boek waar. Het is geen roman, maar een dagboek dat begint op 5 november 2021 en eindigt op 27 februari 2023, dus eigenlijk het eerste jaar van de Russische invasie in Oekraïne bestrijkt.

Waar de auteur zijn naam vandaan heeft, is niet duidelijk : hij beweert wel water te drinken, maar in dit boek wordt behoorlijk wat afgezopen, zoals hij zijn hele leven heeft gedaan (26). En geroddeld : wanneer de schrijversbent op het landgoed van Gerrit Komrij in Portugal bijeenkomt, begint elke sessie met een uurtje roddelen over de Nederlandse literatuur (200). Waterdrinker is duidelijk verzot op petite histoire (231), wat zijn (Russische) vrouw hem wel eens verwijt : ‘Jij altijd met je verhalen !’ (214) Maar het zijn natuurlijk die nooit eindigende verhalen van hem waaraan we zijn boeken te danken hebben.

Als hij het heeft over de Europese tragedies van de 20e eeuw, stelt hij dat de Nederlandse literatuur niet in staat is een groots epos over onze tijd te schrijven en hij weet waarom : ‘afgezien van de tragedie van het wegvoeren van de Joden heeft Nederland feitelijk nooit wat meegemaakt’. Daardoor ‘ontberen de vaderlandse letteren een bolsjoj razmach – een grote greep.’ (23) Dat we die ‘grote stijl’ moeten missen, mag een gemis zijn voor onze literatuur, maar allicht niet voor ons nationaal welzijn. Wat allure, envergure e.d. oplevert, heeft het oorlogsjaar 2022 duidelijk gemaakt. Waterdrinker kennen we van de bevlogen slavist die in Rusland is blijven plakken en gefascineerd werd door de schoonheid van de Russische literatuur en cultuur. In zijn roman Tsjaikovskistraat 40 heeft hij de geschiedenis van het land en zijn eigen biografie mooi verwerkt tot een spannend geheel.

In dit dagboek is de sfeer helemaal omgeslagen. Door de oorlog met het buurland Oekraïne is het land een ‘apeland’ (64) geworden, het land dat hij kende en liefhad, bestaat niet meer (141) (‘Rusland zoals wij dat hebben gekend is voorbij’, 315). Een Oekraïense gespreksgenote zegt hem : ‘Gelukkig ben ik mijn hele leven nooit in Rusland geweest. Ik hoop dat ze allemaal creperen, niet één uitgezonderd ! Na de oorlog moet er een ravijn om dat land heen. Een heel diep ravijn. Zodat ze er allemaal in donderen, als ze nog één stap in onze richting zetten.’ (359) Hij citeert de in Zürich wonende Russische schrijver Michail Sjisjkin : ‘Rusland zal voor zeer lange tijd niet meer worden geassocieerd met muziek en literatuur, maar met bommen die vallen op kinderen.’ (397)

Betekent dit nu dat we de Russische cultuur moeten cancelen ? ‘Wat een onwetendheid ! Wat een schande ! Wat een idioot polderdeugen ! Stravinsky was juist voor de terreur van de Sovjets gevlucht. We moeten nu juist de grote Russen lezen, van Tolstoj tot Boelgakov, van Babel, Grossmann en Toergenjev tot Boris Akoenin. Zij die opkwamen tegen de macht.’ (99) Waterdrinker staat versteld van de apathie van de Russische bevolking tegenover alles wat in het land en in Oekraïne gebeurt : ‘Het land verkeert in een collectieve ontkenningsfase. Feest ten tijde van de pest.’ (102) Iets gelijkaardigs merkt de auteur op in Duitsland : ‘Men doet hier alsof de nazitijd nooit heeft bestaan. Vergangenheitsbewältigung ? Eerder is er sprake van een (als je het mij vraagt zeer bewuste) Vergangenheitsverneinung. Behalve misschien in het hippe Berlijn.’ (53)

Een centrale figuur in het dagboek van Waterdrinker is Poetin. Hij betreurt het dat hij na zijn tweede ambtstermijn in 2008 niet is afgetreden, dan was hij ‘als held de geschiedenis in gegaan’ (59). Daarna heeft hij van ‘een autocratie’ een ‘bijna fascistische dictatuur’ gemaakt (60). De oorlog is niet de beslissing van heel de Russische regering, van heel het land, van de vox populi, maar van één man (‘Poetins privéoorlog’, 250) : ‘Opnieuw, opnieuw, opnieuw gaan mensen vanwege de kakkerlakken in het hoofd van één persoon sterven’ en de oorlog is niet alleen ‘een daad van agressie, maar ook een historische misdaad.’ (86) En dit alles voor een ‘verzonnen conflict’ (108). Zijn oordeel over de baas in het Kremlin is niet mals : ‘Poetin haalt in Oekraïne op dit moment precies hetzelfde uit wat Hitler deed met de Slavische en andere untermenschen in de voormalige USSR – doden, verkrachten, vernietigen.’ (145) Het is Poetins ‘imperialistische Groot-Russische droom’ (209), het land van de ex-KGB’er Poetin is ‘het patriottisch-fascistische Rusland’ (228). Maar er is hoop, want ‘hoe dan ook : het einde van het Poetin-tijdperk is begonnen’ (233).

De oorlog zelf komt natuurlijk ook op elke stap die hij zet ter sprake. De belegering van Marioepol is ‘een nieuw Stalingrad’ (110), de Russische vlag met de Z is ‘de swastika van deze tijd’ (111). De ‘speciale operatie’ is ‘een racistische, neokoloniale oorlog’ (210). De reactie van veel nuchter denkende mensen is duidelijk : ‘Mijn meeste vrienden in Rusland en Oekraïne hebben huis en haard al verlaten’ (93). Een klein miljoen Russen heeft niet met woorden geprotesteerd, maar met de voeten – ze hebben de benen genomen naar Georgië, de Baltische landen, het Westen.

Waterdrinker trekt parallellen met Duitsland. Hij vreest dat na de oorlog Rusland nog vele jaren, misschien wel decennia een pariastatus zal hebben, ‘te vergelijken met het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog. Een land waar fatsoenlijke mensen wegblijven. Daar waar Kiev, Lviv en Odessa zullen worden overspoeld door nieuwsgierige West-Europeanen, zullen Moskou, Sint-Petersburg, Samara en andere steden aan de Wolga gemeden worden als de pest.’ (114) Verbaasd over de onverschilligheid van de bevolking, vraagt hij zich af : ‘Was Rusland de grootste struisvogelnatie op aarde ? Julia [zijn vrouw] merkte op dat het vermoedelijk ook zo in Duitsland in 1941 moet zijn geweest. Toen zat men op de terrassen in München sekt te drinken, lezend in de ochtendkranten over de militaire successen aan het oostfront.’ (135) Venijnig is de vraag over de man die beweert zo goed zijn geschiedenis te kennen : ‘Hoe is het mogelijk dat Poetin, geboren in Leningrad, een stad die tijdens de 900 dagen durende Duitse blokkade een miljoen doden te betreuren had, precies dezelfde misdaad heeft begaan met Marioepol ?’ (137) Tenslotte belooft de parallel weinig goeds : ‘Het resultaat [van WO II] was dat Duitsland niet alleen Oost-Pruisen, maar ook delen in het huidige Polen en elders verloor’ en dat terwijl Hitler met zijn veroveringsoorlog ‘het grote Duitse rijk nog groter wilde maken’. ‘Je hoeft geen profeet te zijn om te beseffen dat ook Poetin en zijn volk een dergelijk lot potentieel boven het hoofd hangt.’ (185)

Alles wat Waterdrinker in Rusland en de rest van de wereld, die hij bereist, te zien en te horen heeft gekregen, kan moeilijk gunstig stemmen. Hij vond het moeilijk te blijven wonen in een land ‘dat in een buurland al maanden achtereen dood en verderf zaait’ (264), hij beseft dat hij met alles wat hij weet nu niets meer kan aanvangen (163). Dit laatste is een onderschatting : zijn dagboek over een jaar oorlog biedt heel wat interessante inzichten in de psyche van de Russische leiders en het volk. Die soms korte, lapidaire schetsen worden afgewisseld met de niet altijd relevante wederwaardigheden van de globetrotter, met nogal wat roddel en social talk, maar dat nemen we er in een dagboek graag bij.

Lidija Tsjoekovskaja. Het open woord.

Lidija Tsjoekovskaja. Het open woord. Amsterdam, Uitgever A.A. Hoogteiling, 2023, 182 p. ISBN 978-90-820059-6-7. Vertaald door Emma de Klerk.

Lidija Tsjoekovskaja is nu een min of meer vergeten schrijfster en activiste die in de jaren zeventig regelmatig in de actualiteit kwam door protestacties in de Sovjetunie tegen de censuur, de repressie, de restalinisering, het uitsluiten van dissidente schrijvers, waarin ze het soms alleen en altijd moedig en onverschrokken opnam tegen de knechting van het vrije woord na de dood van Stalin.

Van haar zijn twee literaire werken vertaald in het Nederlands : Duik in het diepe (1973) en Het verlaten huis (1965), allebei waardevolle werken omdat ze geschreven zijn op het ogenblik dat de gebeurtenissen plaatsvonden en niet vele jaren later, met allerlei gedachten-achteraf, maar met de inzichten op het moment zelf. Dat is in de Sovjetliteratuur zeldzaam. Beroemd is ze ook geworden door haar herinneringen aan haar vriendschap met de grande dame van de Russische literatuur van de 20e eeuw Anna Achmatova : Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962 (1982).

Maar haar publicistisch werk, haar geschriften, acties, protestbrieven ten gunste van de dissidenten en het vrije woord zijn in onze taal onbekend. Ze werden gebundeld en in het Russisch uitgegeven in New York in 1976 ; ze konden pas in 1991 in Rusland heruitgegeven worden. Nu werden ze vertaald naar het Nederlands. De lezer zou zich de vraag kunnen stellen of het nog zin heeft om te herinneren aan petities en protestbrieven van de jaren zeventig ten gunste van mensen die al lang niet meer bestaan en over wie niemand nog spreekt en wier doelstellingen, zou men denken, inmiddels toch bereikt zijn ? Dit zou deze vertaalbundel veroordelen tot een beperkt lezerspubliek van slavisten en andere specialisten, maar het opzet en de ambitie van deze vertaling is veel breder : wat nu gebeurt in Rusland, vertoont zoveel parallellen met wat Tsjoekovskaja in deze bundel beschrijft, dat we alleen maar kunnen concluderen dat de geschiedenis zich herhaalt. En dat na vijf jaar perestrojka en glasnost, na tien jaar democratisering onder Jeltsin, na twintig jaar bewind van Poetin. Dit is het resultaat na een kwarteeuw vrijheid, de eerste keer in de Russische geschiedenis dat vrijheid in dergelijke mate mogelijk was, blijkbaar iets waartoe Russen niet in staat zijn of niet aankunnen. Als je deze teksten van Tsjoekovskaja leest, slaat de moedeloosheid toe. Ik moest voortdurend denken aan dat prachtige chanson van de populaire bard Aleksandr Galitsj Goudzoekerswals (Staratel’ski val’sok, waarvan twee Nederlandse vertalingen bestaan), waarin heel de problematiek van de ‘schreeuwers’ en de ‘zwijgers’ in de Sovjetunie vervat zit : het zijn goedzoekers, ze weten dat zwijgen goud oplevert. Onwillekeurig vraag je je ook af bij de lectuur van deze bundel wat er dan veranderd is sinds 1991, waarvoor men dertig jaar lang gevochten heeft in Rusland ? Al in de 19e eeuw vroeg Alexander Herzen zich af : “Wie is de schuldige” ?

Deze bundel is – helaas – een uiterst actueel boek en verdient al onze aandacht. Het is uitstekend vertaald (door Emma de Klerk) en van commentaar voorzien, niet overbodig voor de niet-gespecialiseerde lezer. Ook het nawoord van Gerrit Jolink over Tsjoekovskaja (‘Een moedig mens’ , 135-145) en het stuk van de Amerikaanse slaviste Beth Holmgren over ‘Vrouwelijke auteurs in de tijd van Stalin’ (151-159) zijn uiterst goed gedocumenteerd en verhelderend. Bovendien is het boek verzorgd uitgegeven, in een handig formaat, met mooie cover met flappen en in een aangenaam lettertype.

De sterkste tekst in deze bundel is de brief die Tsjoekovskaja schreef aan Michail Sjolochov, kersvers Nobelprijswinnaar (1965), nadat hij zich uitgesproken had over de veroordeling van de dissidente schrijvers Sinjavski en Daniël, omdat ze hun werken in het buitenland hadden gepubliceerd. Sjolochov vond hun veroordeling tot zeven en vijf jaar dwangarbeid aan de lichte kant en vond dat ze gerust tegen de muur gezet hadden kunnen worden. Tsjoekovskaja stelt terecht dat dit standpunt van een collega-schrijver hoogst dubieus is, een schrijver moet het toch opnemen voor zijns gelijken en opkomen voor de mens (38). In haar kritiek op Sjolochovs schandalige uitspraak lanceert ze een zin die de kern van al haar betogen samenvat : ‘Ideeën moeten beantwoord worden met ideeën en niet met opsluiting en dwangarbeid.’ (41) Dit is de essentie van alles wat ze de Sovjetautoriteiten verwijt : ze praten niet, ze discussiëren niet, ze voeren niet eens een ‘ideeënstrijd’ (69), ze beweren maar, ze roepen en schelden, maar leggen niet uit, gaan niet in discussie met de veroordeelde, meestal citeren ze de ideeën van de aan de kaak gestelde schrijvers (bv. Solzjenitsyn) niet, wellicht bang dat ze de lezer zouden kunnen informeren en hen wel eens warm zouden kunnen maken voor nieuwe ideeën. Symptomatisch was in dit opzicht de campagne tegen Nobelprijswinnaar Pasternak. De Sovjets waren razend toen hij in 1958 de Nobelprijs kreeg, nadat zijn in de Sovjetunie verworpen roman Dokter Zjivago in Italië gepubliceerd was en wereldwijd opzien baarde. Overal in het land en in de pers werd niet de roman besproken, geanalyseerd, werd niet op onjuistheden of zwakheden gewezen, maar werd de auteur zwart gemaakt. De opgejaagde schrijver reageerde met het gedicht De Nobelprijs : ‘Welk vergrijp dwingt mij me te verschuilen, / Ben ik soms een schurk, een bajesklant ? / Heel de wereld heb ik laten huilen / Om de schoonheid van mijn vaderland.’ Er verschenen talrijke lezersbrieven in de pers van de volgende strekking : ‘Ik heb de roman van de verrader Pasternak niet gelezen, maar het is een slecht boek en de judas verdient het uit het land gezet te worden’. Het oordeel van Tsjoekovskaja over Sjolochov is niet mals : ze noemt hem ‘een verrader van de Sovjetliteratuur’ (41).

De steeds weer terugkomende beschuldiging luidde dat de dissident ‘anti-sovjet’ was, maar wat betekende dat ? Tsjoekovskaja vraagt herhaaldelijk nu eens toe te lichten wat daar eigenlijk onder verstaan werd of diende te worden (25-28) en omdat ze geen antwoord kreeg, moest ze tot de conclusie komen dat het waarschijnlijk ‘anti-Stalin’ (91) betekende.

De protestbrieven van Tsjoekovskaja staan vol oneliners en aforismen. Een kleine bloemlezing : ‘Waar blijven toch degenen die dit alles [de terreur van de Stalintijd] veroorzaakt hebben ?’ (50) of ‘Laat uit de dood van onschuldigen geen nieuwe executies voortkomen, maar een heldere gedachte. Ik wil dat de machine wordt gevonnist.’ (52) Ze citeert de grote criticus van het tsaristische regime Alexander Herzen, die vanuit Londen schreef : ‘Zonder het vrije woord zijn er geen vrije mensen en zonder vrije meningsuiting is geen macht in staat tot binnenlandse hervormingen.’ (55) ‘Zwijgen steunt het despotisme’ (ook van Herzen). En Poesjkin parafraserend : ‘Je kunt tegelijkertijd een genie en een misdadiger zijn. Een genie en een verrader. Een genie en een leugenaar.’ (104) Actueel is ook de uitspraak : ‘De “eenvoudige man” is helemaal niet eenvoudig, en al helemaal niet dom, maar hij is onwetend.’ (105)

Deze en veel andere uitspraken meer mogen duidelijk maken dat de brieven van Tsjoekovskaja in het Rusland van nu niet gepubliceerd zouden kunnen worden. Tien jaar geleden ontmoette ik op een conferentie in Petersburg een collega uit Siberië, die ik al twintig jaar niet gezien of gesproken had. Nog voor we goed en wel de hand geschud hadden, zei hij tegen mij ‘het is nu slechter dan onder Brezjnev’. Moedige, onafhankelijke denkers moeten nu de strijd voeren die vijftig jaar geleden de dissidenten voerden, maar wel vanuit het buitenland, de enige plek waar men zonder gevaar kan spreken – Michail Sjisjkin (Zürich), Viktor Jerofejev (Duitsland), Aleksandr Skorobogatov (Antwerpen). L’histoire se répète. Heeft Rusland dan niets geleerd ?

Deze bundel is uitgegeven in de prachtige serie «Les bijoux discrets» (‘spraakmakende juwelen uit de literatuur en kunst’). Het stemt treurig dat dergelijke juweeltjes geschreven kunnen (moeten) worden over verschrikkelijke toestanden. Alleen het woord kan ze overwinnen, zoals Tolstoj het al in 1885 schreef : ‘Ja, het woord is het begin van alles : het woord is de tempel van de ziel… Het woord is een godheid die wij kennen, en hij alleen maakt en verandert de wereld.’ Hij voegt er wel aan toe : ‘Maar het woord, de geest, heeft jullie verlaten.’ (121) Tolstoj schreef in 1908 het pamflet Ik kan niet zwijgen. In de voetsporen van de grote Tolstoj, wel eens het geweten van de natie of de ‘tweede tsaar’ genoemd, heeft Tsjoekovskaja een monument opgericht voor de ‘slachtoffers van de georganiseerde leugen’ (49) tegen ‘de corruptie van de pen’ (49), tegen ‘de moord op het woord van de waarheid’ (53) , tegen ‘medeplichtigheid door zwijgen’ (55) en ‘de blokkade van het zwijgen’ (128).

Sergej Dovlatov. Omtrekkende bewegingen. Vier romans.

Sergej Dovlatov. Omtrekkende bewegingen. Vier romans. Amsterdam, Van Oorschot, 2023, 555 p. Vert. Robbert-Jan Henkes.

Sergej Dovlatov (1941-1990) is een schrijver die stilaan meer en meer ontdekt en vertaald wordt. In de jaren vijftig studeerde hij aan de universiteit van Leningrad, maar werd eruit getrapt wegens slechte resultaten. Zijn hilarische examen Duits beschrijft hij mooi in dit boek. Zijn militaire dienstplicht klopte hij in een kamp van de Sovjetse goelag en dat leverde het boek Het kamp op. Zijn legerdienst heeft hem geen windeieren gelegd : Joseph Brodsky herinnert zich dat Dovlatov uit het leger terugkeerde als ‘Tolstoj uit de Krim met een bundel verhalen en een zekere verbijstering in zijn blik’. Hij ging dan journalistiek studeren, wat beter lukte. Hij maakte naam als journalist in Leningrad, maar zijn literair werk kreeg hij niet door de censuur. Hij verhuisde dan maar naar Tallinn (het iets tolerantere Balticum), waar hij werkte als journalist en wat het boek Compromissen opleverde. In 1978 mocht hij de Sovjetunie verlaten. In New York werkte hij voor een Russische krant voor emigranten. Stilletjes aan werd zijn talent ontdekt en werden enkele boeken uitgegeven in het Westen. Hij overleed in 1990 aan een hartstilstand, waarin de drank wellicht een grote rol heeft gespeeld. Sindsdien kon hij in Rusland gepubliceerd worden en vond hij ook algemeen erkenning in het Westen. Alleen al in het Nederlands zijn van hem verschenen : Compromissen (de ene keer in het enkelvoud, de andere in het meervoud), De koffer, De vreemdelinge, Domein en Het kamp. Nu wordt dit aangevuld door vier romans, in de sprankelende vertaling van Robbert-Jan Henkes.

De eerste (Compromis) is een bundel verhalen die op zichzelf zouden kunnen staan over de journalist Dovlatov en de compromissen die hij moet sluiten met de autoriteiten, de redacteurs van de kranten waarvoor hij werkt. Knotsgek, humoristisch, met veel absurditeit en alcohol. Het is een verhelderend boek over de onmogelijke en onleefbare Sovjetrealiteit. ‘In de journalistiek is het iedereen toegestaan één ding te doen. In één iets de principes van de socialistische moraal met voeten te treden. Dat wil zeggen, de een is het toegestaan te drinken. De ander herrie te schoppen. De derde politieke moppen te vertellen. De vierde jood te zijn. De vijfde geen partijlid. De zesde een amoreel leven te leiden. En zo verder. Maar iedereen, nogmaals, mag maar één ding. Je kan niet tegelijkertijd jood en dronkenlap zijn. Herrie schoppen en partijloos zijn…’ (102-103). Het boek munt uit door aforismen waar kwistig mee gegooid wordt. ‘Een onwaarheid zonder winstoogmerk is geen leugen, het is poëzie’ (18) of ‘Metafoor… De leugen heeft tientallen van dat soort ondergrondse schuilnamen!’ (39) De verhalen worden voorzien van uitvoerig commentaar, wat ook wel nodig is voor een lezer die niet vertrouwd is met de (vaak) knotsgekke realiteit van de Sovjetunie, maar soms durft wel eens noot te ontbreken. Zo op p. 76 over ‘de Armeense radio’. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een niet-slavist weet wat dit is : de fictieve radiozender in de jaren 70-80 die politieke moppen uitzond of ironische, provocerende vragen stelde. Of wat zijn ‘kaplanden’ (37)? Of ‘het Grote Huis’ (285)?

In de tweede roman (Die van ons) vertelt Dovlatov de geschiedenis van zijn familie : vader, moeder, grootvader, stuk voor stuk knotsgekke verhalen, waarbij het meest origineel dat is over hoe hij zijn vrouw leert kennen (hoofdstuk 11), een geschiedenis die later terugkomt in Filiaal. Het boek vertelt ook het verhaal van de emigratie van de Dovlatovs naar Amerika.

Het in literatuurhistorisch opzicht interessantste deel van het boek vind ik Ambacht. Verhaal in twee delen, over de Werdegang van de journalist en literator Dovlatov, ‘de bekentenissen van een literaire mislukkeling’ (259), ‘de avonturen van mijn manuscripten’ (260). Dit boek geeft een goed inzicht in het reilen en zeilen van het Sovjetse literaire bedrijf, hoe de redacties werkten, hoe de censuur ertussen kwam, hoe redacteurs zich ontdeden van lastige schrijvers, die goed schreven, maar wel dingen waarvan ze wisten dat ze niet haalbaar, niet publiceerbaar waren. ‘Ik heb geen idee waar sovjetschrijvers hun onderwerpen vandaan halen. Alles om hen heen is niet publicabel…’ (276) Overal kreeg Dovlatov positieve kritiek te horen (‘meedogenloze opmerkingsgave’, ‘uniek levensmateriaal’, 279), maar zijn verhalen publiceren deden ze niet. Voor de biograaf van Dovlatov zit hier veel materiaal verborgen. Het leuke aan Dovlatov is dat hij rustig vertelt, met humor, niet hoogdravend en met heel wat kwinkslagen. ’De sovjetmacht is een snel gekrenkte dame. Slecht vergaat het wie haar beledigt. Maar nog slechter wie haar negeert…’ (275) Wanneer weer eens een verhaal van Dovlatov afgewezen wordt, probeert een vriend hem te troosten : ‘Het leven is wonderschoon en wonderbaarlijk !’ zoals kameraad Majakovski uitriep aan de vooravond van zijn zelfmoord.’ (280) In een politiek geladen discussie over een niet haalbaar verhaal van Dovlatov citeert hij de woorden ‘Wie leeft zonder verdriet en zonder woede, die houdt niet van zijn vaderland…’ (312), niet de woorden van ‘een of andere Moskouse dissident’, maar van de 19e-eeuwse dichter Nekrasov.

De vierde ‘roman’ Filiaal gaat over de jaren van Dovlatov in Amerika, waar hij werkt als journalist van de Russischtalige krant voor emigranten De Nieuwe Amerikaan. Ook dit werk biedt een interessante inkijk in de wereld van de Russische (al dan niet joodse) emigranten die in de Verenigde Staten een nieuw leven proberen op te bouwen, maar vooral nogal wat ruzie maken ; over één ding waren alle emigranten het eens : ‘Onze favoriete bezigheid was schelden op Amerikanen’ (346) en ‘Amerika is inderdaad het land van onbegrensde mogelijkheden. Een ervan is de mogelijkheid bankroet te gaan’ (403). In dit verhaal zit ook een liefdesgeschiedenis vervlochten, de gekke eerste vrouw van Dovlatov die in Amerika ineens weer komt opdagen op een congres. Het is goed geschreven, hilarisch soms, met humor en zonder pathetiek, maar het is toch het minst interessante deel van dit dikke boek.

De vertaling is een plezier om te lezen, de vertaler weet de juiste toon te vinden voor de vele colloquiale wendingen van Dovlatov en voor zijn dieventaaltje. Zo moet het Russische ‘i delal na etom svoj tsjervonets’ (daar verdiende ik tien roebel aan) het doen met het bargoense ‘Kocht een aansteker van een Finse toerist en quintte d’r een joet mee’ (353). Weet men buiten de randstad dat joet = een tientje betekent ?

Philip Van Quaethem. Vlaamse leeuwen Duitse bevelen.

Philip Van Quaethem. Vlaamse leeuwen Duitse bevelen. Het Vlaams Legioen aan het oostfront. [Aalter], Ertsberg, 2023, 422 p. ISBN 9789464369922.

De collaboratie is altijd een eikel probleem geweest. In de geschiedschrijving over WO II in België is veel werk gemaakt van de politieke, ideologische collaboratie, maar de militaire collaboratie heeft weinig aandacht gekregen. Het is de bedoeling van dit boek deze lacune op te vullen.

Van Quaethem is historicus en geïnteresseerd in militaire geschiedenis, een discipline die in ons land niet zo populair is. Dit is te merken aan dit boek, dat zeer gedetailleerd de militaire operaties van het zgn. Vlaams Legioen in Sovjet-Rusland tussen 1941 en 1944 beschrijft. Het is de eerste keer dat zo uitvoerig en met kennis van zaken deze geschiedenis op papier wordt gezet.

De politieke of ideologische samenwerking van Vlaamse nationalisten met het bezettende Duitse leger is veel beter bestudeerd (de studies van Bruno De Wever en Frank Seberechts), maar daar kwam het militaire aspect maar zijdelings ter sprake. De beweegredenen van ca. 10.000 Vlamingen om in Rusland te gaan vechten, waren uiteenlopend. Er was het anticommunisme van de katholieke kerk, die de hele jaren dertig door de bolsjevisten verketterde ; er was het inspirerende voorbeeld van Duitsland dat het economisch goed deed onder de nationaalsocialisten ; ook materiële redenen zullen een rol gespeeld hebben, de vooruitzichten op carrière en ‘de beloofde boerderij’ in het oosten (30) – de Duitsers wilden die achterlijke Russen immers vervangen door vlijtige Germaanse boeren. Er was het idealisme, de kruistocht voor het geloof (31) en tenslotte dachten velen dat het voor Vlaanderen was dat men ging vechten.

Kort na het begin van operatie Barbarossa had Staf De Clercq (VNV) met SS-kapitein Leib een akkoord gesloten over het aanwerven en inzetten van het Legioen. Maar die vage beloften, die niet met de leiding in Duitsland overlegd waren, zouden niet waargemaakt worden : de Vlaamse vrijwilligers kregen geen eigen regimenten, geen Vlaamse aalmoezenier, geen bevelen in hun taal, e.d. Deze misverstanden leidden natuurlijk tot frustratie en boosheid onder de Vlamingen die zich misbruikt voelden. De Duitsers die de Vlamingen opvingen, waren niet ingelicht over de beloften, ze voelden zich superieur tegenover die weinig getrainde vrijwilligers.

De auteur beschrijft uitvoerig het verloop van de krijgshandelingen : de inzet tegen de partizanen (‘Partisanenkampf’), een vreselijke ervaring voor onze soldaten, de gevechten rond de rivier Volchov, rond Leningrad en tenslotte het einde van het Legioen bij Krasnyj Bor.

De Blitzkrieg die Hitler voor ogen had, moest – in zijn ogen – in een minimum van tijd afgelopen zijn. Zijn doctrine bestond erin ‘de vijand onder de voet te lopen, diep door te stoten, chaos en paniek te veroorzaken, te omsingelen en snel te verslaan’ (75). Van dit alles is niets terechtgekomen : slechts de eerste weken was er sprake van massale overrompeling, maar al snel konden de Sovjets zich hergroeperen en in de tegenaanval overgaan (145). Geen rekening werd gehouden met de enorme afstanden, de langdurige ravitaillering, en natuurlijk de Russische winter (‘oorlog tegen de koude’, 80). Dat de Duitse Wehrmacht wel eens winterkledij nodig zou kunnen hebben, was blijkbaar niet doorgedrongen tot het militaire genie van Hitler.

Er wordt uitvoerig stilgestaan bij de werkwijze van de Russen, die vochten niet als soldaten, maar als partizanen, met ‘achterbakse en oneerlijke strijdmethodes’ (146), waarvoor vaak de burgerbevolking de rekening mocht betalen (dorpen in brand gestoken, burgers geëxecuteerd). ‘Vinden wij er die zijn blijven liggen, dan een knal en een steek en ’t is uit met hen. Anders schieten die zwijnen u in de rug of zoiets.’ (153) Het is zeer de vraag of de getuigenissen die de auteur citeert wel de gehele waarheid hebben verteld. Al de gruweldaden kunnen toch niet uitsluitend het werk van de Duitsers zijn geweest ? Dat de Sovjets de Conventie van Genève (1929) niet ondertekend hadden en de Conventie van Den Haag (1907) over wetten en gebruiken bij oorlog te land (als erfenis van het tsaristische regime) niet erkenden, maakte de gruweldaden gemakkelijker en moeilijker aan te kaarten. Bovendien beschouwde de Sovjetleiding krijgsgevangenschap als halsmisdaad, ze erkende alleen het bestaan van deserteurs, verraders en vijanden van het volk. ‘Het concept van “krijgsgevangene” bestond niet’ (156). Het vreselijke gevolg was dat vele Russen vochten tot de laatste snik, liever dan krijgsgevangen te worden en dan later, na de oorlog gerepatrieerd en linea recta naar een concentratiekamp gestuurd te worden. In Duitse krijgsgevangenschap waren de omstandigheden trouwens ook vreselijk, een groot deel van de gevangengenomen Sovjetsoldaten werden beestachtig behandeld en of uitgehongerd. Duitse soldaten stond in Sovjetkrijgsgevangenschap al evenmin een rooskleurig bestaan te wachten.

Ik ben niet vertrouwd met militaire operaties en kan daarom maar moeilijk dit aspect van het boek beoordelen, maar het is in elk geval een verdienstelijke en geslaagde poging om de militaire geschiedenis van het Vlaams Legioen in kaart te brengen. Er zijn wel enkele punten van kritiek. De transcriptie van de Russische (plaats-) namen is vreselijk. Vorosjilov en Zjdanov worden Woroschilow en Shdanow (65), Tsjoedovo – Tschudowo (66). Al die transcripties komen natuurlijk uit Duitse bronnen. De auteur had tenminste eens een Russische kaart kunnen nemen en al die plaatsnamen verifiëren. Bij de bronnenopgave valt ook op dat de auteur geen Russische bronnen of archieven heeft gebruikt. Dat valt te betreuren, want daar zijn zeker nog heel wat gegevens te vinden over het Legioen. Dat de auteur geen Russisch kent, is geen excuus – voor luttel geld doet een Russische archivaris voor u dit werk. Wat ook ontbreekt, is een foto van het schitterende Duitse militaire kerkhof in Podberezje; in het boek zijn graven te zien op p. 141-142 (van tijdens de oorlog), maar op het in de jaren 1990 door de Duitsers aangelegde kerkhof zijn mooie stenen aangebracht in het Russisch, Duits en Nederlands dat hier Vlaamse soldaten gevallen zijn.

Olaf Kühl. Z Kurze Geschichte Russlands, von seinem Ende her gesehen.

Olaf Kühl. Z Kurze Geschichte Russlands, von seinem Ende her gesehen. Berlin, Rowohlt, 2023, 223 p. ISBN 978-3-7371-0175-2.

Het is de titel van het boek die me geïntrigeerd heeft. Het is als het ware een terugblik op de geschiedenis van Rusland achterwaarts, waarbij natuurlijk de vraag rijst wanneer dat einde te verwachten valt. Daarover gaan de laatste bladzijden van dit voor Rusland harde boek (212-219).

De auteur is iemand die met kennis van zaken spreekt : hij heeft Slavistiek gestudeerd en heeft 25 jaar gewerkt als adviseur van de burgemeesters van Berlijn. Door zijn talrijke reizen door de Sovjetunie en Rusland heeft hij een zicht gekregen op wat het land en de mensen beweegt. Viele anekdoten die hij aanhaalt, tonen aan dat we met een insider te maken hebben die krasse beweringen staaft aan de hand van persoonlijke belevenissen.

De Duitse slavist komt er dikwijls op terug dat Rusland een totaal andere koers had kunnen inslagen na en dankzij de perestrojka en wat voor een geweldig land het had kunnen worden (‘was Russland sein könnte’, 9). In die zin zal hij weinig bijval krijgen van Russen die doorgaans geen goed woord overhebben voor Gorbatsjov. In 1991, toen het imperium instortte, had Rusland nog zijn reusachtig territorium, de rijkdom van de bodemschatten, goed opgeleide vakmensen, innovatieve kracht en enthousiasme van jonge mensen, maar Rusland heeft al deze mogelijkheden onbenut gelaten en zich ‘verschanst in een mentale vesting’, ‘sich in Umzingelungsängsten eingemauert, sich in Phantomschmerzen über verlorenes Territorium hineingesteigert’ (14). Kühl stelt dat wij het allemaal wel min of meer wisten, maar dat we het niet wilden zien of het gerationaliseerd, verdrongen hebben.

De balans van dertig jaar bezig zijn met Rusland is schokkend. Kühl stelt dat wanneer Rusland wakker zal schieten, het deze realiteit onder ogen zal moeten zien :

  1. In de poging om het ‘broedervolk’ te onderwerpen, heeft het elke mogelijke relatie met de Oekraïners definitief onmogelijk gemaakt.

  2. Het heeft tien- of honderdduizenden mensen vermoord.

  3. Het heeft het nationaal bewustzijn van het Oekraïense volk sinds 2014 tot leven gewekt en sinds de aanval in 2022 in het extreme gedreven.

  4. Het heeft grote delen van het Oekraïense territorium verwoest, de infrastructuur vernietigd en steden onbewoonbaar gemaakt.

  5. Het heeft daardoor Oekraïne als onderdeel van het oude imperium verloren. Zelfs wanneer het gebied veroverd wordt, zullen de mensen ofwel dood zijn ofwel tot vijanden geworden zijn.

  6. De Russen hebben bewezen na deze waanzinsdaad te zijn zoals de “nazi’s” die ze zogezegd wilden verdrijven.’ (213)

In heel het conflict ziet de auteur bij de Russen geen reflectie, geen verwerken, geen verantwoording, niemand draagt de verantwoordelijkheid. En daarbij citeert hij de woorden van Doema-voorzitter Pjotr Tolstoj (nazaat van Lev Tolstoj) na de aanslag op de Krimbrug : ‘Het antwoord moet maximaal hard zijn : bruggen, elektriciteitscentrales, alle wegen naar Polen, militaire kwartieren en regeringsbunkers. We moeten de Oekraïne terugslaan tot in de 18e eeuw. Later, na de overwinning, bouwen we het weer op.’ (215)

Volgens de auteur heeft Rusland alle mythes, die rond het land zweefden, eigenhandig vernietigd (216). De visie van de socialistische wereldrevolutie heeft plaats geruimd voor de zonder principes levende nieuwe rijken. De feestdag van de Oktoberrevolutie is afgeschaft. De overwinning op het Duitse nationaalsocialisme wordt belangrijker geacht, maar Rusland haalt nu deze overwinning onderuit door heel de wereld te laten zien tot welke misdaden het in staat is – het uitmoorden van weerloze burgers, het ontvoeren van Oekraïense kinderen naar Rusland (zoals Poolse kinderen door de SS naar Duitsland gebracht werden om daar onder dwang gegermaniseerd te worden). Kühl schrijft dat zijn hand beeft wanneer hij deze vergelijkingen neerschrijft, deze innerlijke weerstand toont aan hoe ‘schockierend frisch diese Erkenntnisse sind, wie sehr sie mit dem auf imperialen Hochglanz polierten Bild kollidieren, mit dem Russland die Welt lange erfolgreich bezauberte.’ (217)

De conclusie is hard : ‘Auch das Dritte Reich hat niemand vom Irrsinn seines Rassenwahns und Übermenschentums «überzeugt». Es musste erst besiegt werden. Die Kapitulation war die Voraussetzung der Heilung.’ (218) Al in zijn voorwoord had de auteur gesteld : ‘für dieses Russland ist es die einzige Rettung, endgültig besiegt zu werden’ (10).

In zijn boek probeert Olaf Kühl te verklaren waar deze pessimistische visie vandaan komt. Hij neemt 30 jaar Rusland onder de loep en zet alles op een rijtje :

  1. Het hoofd van de orthodoxe kerk, patriarch Kirill, noemt de oorlog, die hij steunt, ‘een metafysisch conflict’ (16). Sommigen gaan verder en hebben het over de de-satanisering van Oekraïne.

  2. Tegenstanders vermoorden met gift heeft in Rusland een lange traditie (bv. Trotski in 1940). En de moordenaars worden gedecoreerd – zo de slachters van Boetsja (22).

  3. Het klimaat in Rusland is sinds de jaren negentig verruwd, brutaler geworden, drugs, huiselijk geweld, leger en KGB die meedoen aan de smokkel van heroïne.

  4. Het toverwoord was “overwinning”. Toen de vermoorde dochter van de Kremlinideoloog Aleksandr Doegin begraven werd, werd er geschreeuwd : ‘Eén land ! Eén president ! En één overwinning !’ Kühl doet het denken aan het nazi-parool ‘Ein Volk ! Ein Führer ! Ein Reich !’ bij de Anschluss van Oostenrijk in 1938.

  5. Voor ‘fascist’ wordt iedereen uitgemaakt die zich verzet tegen de expansiedrift van Rusland, in de eerste plaats de Oekraïners.

  6. De verloedering van de Russische taal die als ‘kloakenhaft’ (taal van de riool) (58) ervaren wordt.

  7. Jeltsin heeft de jonge Russische democratie proberen te verdedigen met ondemocratische middelen (de beschieting van het parlement in 1993) en daardoor de weg gebaand voor de autoritaire Poetin.

  8. Alle pogingen om met het verleden in het reine te komen, zijn monddood gemaakt (het opdoeken van de mensenrechtenorganisatie Memorial). Voor de misdaden van het verleden – de miljoenen slachtoffers onder Stalin – is nooit een excuus geuit, laat staan iemand ter verantwoording geroepen (81). Er heeft geen “perlustratie” plaatsgevonden, het doorlichten van ex-Sovjetambtenaren op hun verleden, zoals in andere ex-communistische landen (Polen) wel gebeurd is. Ook de kerk heeft haar stalinistische verleden niet afgezworen (127).

  9. De uitschakeling van de media. Kritische televisiestations werden onderworpen aan het Kremlin. Veel van de journalisten hebben voor geld gekozen tegen de waarheid (88). Zij hebben meegewerkt aan de voorbereiding van de oorlog, waarvoor de bevolking psychologisch en ideologisch klaargestoomd moest worden.

  10. Van de strijd tegen de corruptie is geen werk gemaakt. Zelfs Medvedjev had het over ‘een primitieve economie, gebaseerd op ruwe grondstoffen en endemische corruptie’ (111). In plaats van te investeren in spitstechnologie (Skolkovo als ‘Potemkins Dorp’), heeft men de voorkeur gegeven aan pronkerige paleizen of de geldverslindende Olympische Spelen van 2014.

  11. In plaats van zich te werpen op de ontginning van Siberië met rijke bodemschatten (dat nu aan de Chinezen verkwanseld wordt, 194), heeft het land zich vastgebeten in een klein schiereilandje waarvoor het oorlog voert (‘ein winziges Fleckchen Erde, weil sie von Esoterikern und Kirchenoberen historisch, religiös und ideologisch mit Bedeutung aufgeladen wird’, 196). Maar zelfs de ‘Heimkehr der Krim ins Reich’ was voor Poetin nog niet de grote overwinning (143).

  12. Waarom kijkt Rusland niet naar de toekomst en staart het zich blind op het verleden ? Daarbij blijken ze dat verleden regelmatig te vervalsen.

  13. Al van in het begin (1991) werd (de) Oekraïne door veel Russische politici niet ernstig genomen en voor volwaardig aangezien. Aleksandr Doegin ziet de oorlog tegen Oekraïne als een apocalyptische, beslissende slacht tussen het Westen en Rusland. Er zijn maar twee mogelijkheden : ofwel overwinning ofwel helemaal niets, van een wapenstilstand of een terugtrekken kan geen sprake zijn (171).

  14. Volgens Kühl hebben zo goed als alle westerse politici de andere kant opgekeken (177) : voor de persoonlijke hebzucht van Poetin, voor zijn ordinaire, seksueel agressieve manier van denken en spreken, zijn taal van de goot, voor de agressie van het regime, de door vernietiging en dood bezeten leider (‘der nekrophile Mensch’, voor wie alleen ‘na mij de zondvloed’ geldt) en voor zijn retoriek van de verwarring (er zou geen objectieve waarheid bestaan).

Het eindoordeel van de auteur luidt : ‘Poetin heeft Rusland aan de afgrond gebracht.’ (197), zelfs de elite begint hem als een loser te beschouwen (208). Na zijn val zal Rusland met zichzelf in het reine moeten zien te komen en aan een ‘pijnlijk reinigingsproces’ (211) moeten beginnen. De vraag is wie de rol van exorcist, van duiveluitdrijver op zich zal nemen ? ‘Die Kräfte der geistigen Genesung aber müssen von innen kommen.’ (219)

Het originele aan dit boek is dat het de geschiedenis van Rusland vanuit nu begint en verklaart hoe het zover is gekomen. Warm aanbevolen lectuur over een weinig verkwikkend onderwerp.

Pagina's