Recensies

Marleen de Vries. Verlicht en vilein. Een biografie van achttiende-eeuws Nederland.

Marleen de Vries. Verlicht en vilein. Een biografie van achttiende-eeuws Nederland. Amsterdam, Balans, 2023, 512 p.

De titel intrigeerde me – geen hoogdravende studie over de nobele XVIIIe eeuw, die Immanuel Kant de eeuw van de Verlichting (‘Zeitalter der Aufklärung’) noemde, maar wel een eeuw die niet verlicht was (we leven niet ’in einem aufgeklärten Zeitalter’, 443), een wel trieste conclusie van dit uitvoerige boek over een turbulente eeuw, die, ook al zijn we het doorgaans vergeten, onze moderne tijd heeft bepaald. Frederik de Grote wist het toen al : ‘bijgeloof, eigenbelang, wraak, verraad, ondankbaarheid zullen tot het einde der tijden zorgen voor bloedige, tragische taferelen, want we worden geleid door hartstocht en maar zelden door de rede.’ (20) Meer dan eens komt aan bod dat Nederland niet alleen in de ban van verlichte ideeën was (zij het ook maar een klein gedeelte van de bevolking), maar dat er ook een ‘sterke antiverlichte beweging’ bestond (80). In tegenstelling tot de katholiek gebleven zuidelijke Nederlanden, werd de Republiek verscheurd door religieuze twisten (tussen hervormden, orthodoxe voetianen, liberale coccejanen, arianen, remonstranten, doopsgezinden, socinianen, Waals gelovigen, lutheranen, anglicanen, katholieken, fijnen, deïsten, labadisten, quakers en atheïsten) (89).

In haar Woord vooraf stelt de auteur dat ze het vooral zal hebben over de mensen zelf, wat ze dachten en waarvan ze droomden. Haar opzet noemt ze impressionistisch en biografisch (11) en dat maakt de sterkte uit van dit voortreffelijke boek. Het niet zo eenvoudige begrip ‘verlicht’ omschrijft ze ook als het midden houdend tussen ‘beschaafd’, ‘vooruitstrevend’, ‘tolerant’, ‘mondig’, ‘bewust en ‘activistisch’ (11), dus toch wel veel parallellen met onze eeuw. En dat terwijl de 18e eeuw ‘een vergeten eeuw’ (13) is, alhoewel we het voortdurend over ‘de erfenis van de Verlichting’ hebben (15).

Het boek bulkt van de intrigerende en geslaagde vergelijkingen. De periodiek terugkerende overstromingen in het land vanaf november deden ‘het horrorscenario van hedendaagse klimaatactivisten in werking treden’ (14). Of zou een doorsnee mens van nu het in de 18e eeuw overleefd hebben, ‘gewend als we zijn aan ons comfortabele leven met een minimum aan angst, onzekerheid en pijn’ (19)? Of ‘achttiende-eeuwers hadden korte lontjes en waren minstens zo driftig, direct en grofgebekt als de hedendaagse Nederlanders die zich anoniem uitleven op de sociale media – botheid is een constante in de Nederlandse cultuur’ (20). Deze ‘ziekte’ zou ook door de strijd tussen organisten en patriotten in de hand zijn gewerkt. Predikanten riepen op tot meer fatsoen (396).

Verrassend is de constatering dat het woord ‘toekomst’ niet bestond vóór de 18e eeuw, pas rond 1780 zou het opgedoken zijn en dat in een eeuw waarvan je verwacht dat ze aan de toekomst werkte, dit geldt ook voor het woord ‘cultuur’.

Het aantal thema’s dat in dit boek aan bod komt, is duizelingwekkend. Het is geen droge opsomming van ideeën of gebeurtenissen, maar een samenhangende geschiedenis van wel en wee van meer dan honderd jaar vaderlandse geschiedenis. Spinoza en de radicale Verlichting komt aan bod, het verdriet van Nederland (niet-protestanten kwamen niet in aanmerking voor bestuursfuncties, Joden kregen synagogen, maar katholieken verscholen zich in catacomben), maar het land kon wel lezen, zij het dan ook meestal alleen de Bijbel. Toeristen waren enthousiast over Nederland (de molens, de polders, de kanalen, de trekschuiten en de grachten, de vrouwen – niet omdat ze mooi waren, maar geweldig konden poetsen). Uitvoerig in dit boek komt ‘Neêrlands Israël’ naar voren als een van de ‘gevaarlijkste plekken van Europa’ (53), waar geschriften die elders (vooral in het katholieke Frankrijk) verboden waren vrij uitgegeven konden worden. Maar absolute vrijheid van meningsuiting was een illusie in de Republiek (136), of je moest in het Latijn schrijven, dan konden maar enkele procenten van de bevolking het lezen. De relatief grote vrijheid verklaart waarom pornografie zo goed als ontbrak in Nederland, terwijl ze in Frankrijk haar gouden tijdperk beleefde (280). Tegen het einde van de eeuw werd gepleit voor wetten tegen het misbruik van de drukpers, helemaal iets anders dan ‘losbandigheid van de drukpers’ (397).

Waar de protestantse Republiek niet tolerant voor was, waren de katholieken. Toneel vonden ze maar ‘paapse poppenkast’ (105). De Republiek was de grootste drukkerij ter wereld waar verboden boeken gedrukt kunnen worden, maar het Vaticaan plaatste ze op de katholieke Index van verboden boeken, ‘doorgaans een garantie voor hoge verkoopcijfers’ (93). De cryptokatholiek Joost van den Vondel zag zijn stukken ofwel niet opgevoerd ofwel in gecensureerde vorm (105). Deze eeuw toonde de macht van de media, de predikanten moesten het met de tijd afleggen tegen de vrijpostigheid van de satirische tijdschriften. Homoseksualiteit werd gezien als een katholieke, Italiaanse zonde (183). In 1778 bezocht de Italiaan Carlo Antonio Pilati Nederland, zijn conclusie over de godsdienst was verpletterend : hoe meer het geloof zich distantieert van het katholieke geloof, hoe meer geluk het produceert (318).

Boeiend is ook het verhaal over het Nederlands dat stilaan de status van cultuurtaal kreeg en het Latijn verdrong, het Nederlands werd de voertaal van een nieuwe culturele elite. De media werden belangrijk en getalenteerde schrijvers brachten leven in de doorgaans saaie kranten als de Amsterdamse Courant, de Oprechte Haarlemsche Courant of de Europische Mercurius. Vooral Jan van Gysen bracht persoonlijke en grappige stukjes, die ook nu nog het lezen waard zijn. De tijdschriften werden moraliserend en satirisch en luidden het begin van cultuurkritiek in : de maatschappij werd nu met humor en spot te lijf gegaan. De beroemdste journalist van Nederland, Jacob Campo Weyerman, had een ‘vileine’ pen en inspireerde mede de titel van dit boek. De auteur merkt terecht op : ‘Ooit was er een wereld zonder tijdschriften, zoals er een wereld zonder auto’s was.’ (159)

De onderwerpen die in dit boek behandeld worden, zijn legio. Het is een fascinerende caleidoscoop van een samenleving in beweging, alles komt aan bod, zowel de Nederlandse boef Cartouche als de beurskrach van 1720, de slavenhandel die de rijke panden in Amsterdam bekostigden, de pruik als symbool van de Verlichting, maar die toch in diskrediet kwam bij vooruitstrevende Verlichters, die zich wilden distantiëren van de bravere geleerden of schrijvers. We leren hier ook dat gevangenen bezoeken gezien werd als een populair uitstapje en de luchtballon als het symbool van de Verlichting.

Het boek staat niet alleen vol van wetenswaardigheden, maar ook van leuke formuleringen. Toen een selfmade geneesheer in Groningen promoveerde in het Nederlands in plaats van het gebruikelijke Latijn, werd hij door collega’s niet ernstig genomen; een Haagse arts merkte op dat Groningen zelfs een ezel nog een academische graad zou geven. Over Belle van Zuylen zegt ze : ‘Was de hyperslimme, vrijdenkende en autonome Van Zuylen in onze eeuw geboren, dan had ze het tot minister of hoogleraar kunnen schoppen’ (274). Voor wie het nog niet genoeg overtuigend is : Belle & C° leefden ‘in een sexy en onbeschaamde eeuw met veel vrijheid’ (278).

Veel aandacht wordt besteed aan de strijd tussen de orangisten en de voorstanders van een republiek. Niet alleen was Nederland als (groot-) macht uitgeteld in de tweede helft van de 18e eeuw, maar ook had het orangisme geen politieke theorie (349). De patriotten daarentegen wel, volgens de gezaghebbende historicus Jonathan Israel ‘de eerste moderne, ideologisch onderbouwde, democratische, revolutionaire beweging’ (369). Het mag verwondering wekken dat de Republiek na het avontuur van de patriotten en de Bataafse Republiek in de 19e eeuw weer overstapte naar een monarchie.

In hoofdstuk 20 maakt de auteur de balans van de eeuw op : ‘Hoeveel Verlichting kan een land aan?’ Immanuel Kant was niet erg enthousiast, na de revolutie stak meteen de gedachte op dat de Verlichting mislukt was. Had het grote denken vrijheid of geluk gebracht? Was er eensgezindheid? De mensen bleven egoïstisch en de Hollanders kooplieden, wars van grote, verheven ideeën. Politiek pessimisme voerde de boventoon. Maar toch had het 18e-eeuwse experiment met democratie iets opgeleverd : mensenrechten, grondwet, scheiding kerk-staat, erkenning van alle godsdiensten, vrijheid van mening, allemaal begrippen en realiteiten die niet meer van de politieke agenda zouden verdwijnen. Maar consensus bleek niet haalbaar, daarvoor had de eeuw te veel vrijheid en scheuringen opgeleverd.

Dit boek is een magistrale studie over het begin van Nederlands moderniteit. Verzorgde en rijke taal, pittig geformuleerd, grote en kleine gebeurtenissen in één perspectief samengebracht, vele onbekende of vergeten figuren van onder het stof gehaald. Het smaakt naar meer. In dit geweldige boek heb ik maar één foutje gevonden. De auteur schrijft dat de Russische tsaar Peter I (de Grote) het Anatomisch Kabinet van Frederik Ruysch opkocht en het liet verschepen naar zijn nieuwe hoofdstad Petrograd (55). Maar de stad van Peter heette Petersburg, overigens op zijn Nederlands ‘Pieterburg’.

Katerina Gordejeva. Neem mijn verdriet weg. Stemmen uit de oorlog.

Katerina Gordejeva. Neem mijn verdriet weg. Stemmen uit de oorlog. Amsterdam, Murrow, 2023, 350 p. Vertaald door Jan Lodewijk Eshuis. Oorspr. titel Унеси ты моё горе.

De auteur is een Russische journaliste die in 2014 Rusland verliet uit protest tegen de annexatie van de Krim. Ze woont nu in Letland, zoals veel gevluchte intellectuelen, en heeft een druk bezocht YouTube-kanaal. Sinds het begin van de oorlog heeft ze talloze interviews afgenomen van vluchtelingen overal in Europa en een schat aan ervaringen en indrukken samengebracht van mensen die vaak het niet met elkaar eens zijn, maar wel allemaal treuren om de ellende die de oorlog heeft aangericht. De Russische titel van het boek – ‘Neem mijn leed met je mee’ – is een citaat uit een lied van de Russische dichter Neledinski-Meletski (1796), dat in het laatste verhaal geciteerd wordt (344).

Het boek is een pretentieloze doorsnede van het leed dat de Russen de Oekraïners hebben aangedaan. Menigeen verwenst de Russen ten eeuwigen dage : ‘… opeens bedenk ik : als er een hel bestaat, dan is die bestemd voor degenen die deze oorlog hebben ontketend’ (18-19). ‘Ik wil dat die soldaten vervloekt zijn. Voor altijd, door iedereen…’ (80) Aan bod komen veel mensen uit steden die ons door de nieuwsberichten vertrouwd zijn geworden : Charkov, Marioepol, Cherson. Marioepol was voor de oorlog een mooie stad (26), nu is er niets van over, volledig in puin. En Donetsk was ‘de een-na-de-mooiste industriestad ter wereld. Na Chicago.’ (92)

Voor iemand lijkt haar leven op de hel : ‘Alleen komen mensen normaal gesproken door hun slechte daden in de hel, maar wij zijn er zomaar in terechtgekomen.’ (46) Moeten we dan vluchten ? De meningen zijn verdeeld, sommigen beschouwen de vertrekkers als lafaards, sommigen beseffen dat niemand op hen zit te wachten in Europa (41). De oorlog, ook als men die overleefd heeft, heeft alles overhoop gegooid : ‘Je lijkt gered, en je kinderen ook. Je bent de bommen ontvlucht. Maar jij bent jezelf niet meer. Je bent geen mens meer, maar een vluchteling. Ik bedoel, dit is vanaf nu je nieuwe identiteit.’ (58) ‘Mijn piepkleine stukje aarde, dat me is afgenomen door Russische soldaten, dat is dan ook mijn Vaderland, ze hebben me daar met wortel en al losgetrokken en nu ben ik hier. En ik kan hier niet aarden, ik wil hier niet aarden.’ (60)

De oorlog heeft de verstandhouding tussen Oekraïners en Russen om zeep geholpen, voor velen voor altijd : ‘Ik weet wel dat veel Oekraïners het nu moeilijk vinden om met Russen te praten en al helemaal om in het Russisch te praten, en daar hebben ze alle recht toe.’ (61) Het veel gehoorde argument van Oekraïners : ‘Ik ben met de Russische taal opgegroeid en opgevoed, we spraken altijd Russisch, maar nu haat ik die taal, het is de taal van de oorlog. En breek me de nek niet open over die Poesjkin van jullie. Misschien zullen we later, over honderden jaren, weer aan jullie Poesjkin denken. Maar voorlopig houden we ons bezig met het begraven van onze kinderen, onze steden en ons leven.’ (160) De Oekraïners begrijpen niet wat de Russen bezielt : ‘… waarom doen jullie ons dit aan ? Ik weet niet wat ik ervan moet denken, ik begrijp niet wat jullie van ons moeten, ik begrijp niet hoe we met jullie om moeten gaan.’ (197) Ook Russen keren zich af van hun landgenoten, hun taal en cultuur : ‘Nu leer ik Oekraïens. Als de oorlog voorbij is, zal ik alleen nog maar Oekraïens praten. Dat is mijn eerbetoon aan het land dat zich niet overgaf en zich niet liet kapotmaken toen jullie het zo achterbaks en laaghartig aanvielen.’ (271)

Meestal blijft de vraag naar het waarom onbeantwoord. ‘Toen ik hoorde dat Russische soldaten ons kwamen bevrijden, was ik, weet je, ongelooflijk verrast. Van wie kwamen ze ons bevrijden ? Toevallig waren we al vrij ! We leefden, hadden lief en spraken in de taal waar we in spraken. Ik had mijn hele leven al Russisch gesproken, nou en ?’ (74) ‘Wie heeft u zo opgevoed, wie heeft het u zo geleerd, waarom doet onze pijn u geen pijn, waarom zijn wij geen mensen ? Waarom zijn jullie al acht jaar bij ons aan het moorden en geloven jullie ons niet ?’ (104) ‘En het belangrijkste was : waar was dat allemaal voor nodig ? Wie hebben ze gered, wie hebben ze blij gemaakt ?’ (146) ‘Op welke manier hebben we ons dit op de hals gehaald ? Charkiv is altijd een Russischtalige stad geweest, maar ik weet dat Charkiv Oekraïne is.’ (196) ‘Jullie kwamen, verwoestten mijn leven, bevrijdden ons van mijn huis, van mijn man en van mijn geluk. Bedankt, bevrijders. Wees allemaal vervloekt.’ (244) Iemand zegt tegen de interviewende Gordejeva : ‘Als u correspondent bent, vraag ze dan waar ze in godsnaam mee bezig zijn, en of het überhaupt wel… mensen zijn.’ (336) Of ‘Waarmee zijn ze gedrogeerd, wat is er in hen kapotgemaakt dat ze gewone mensen zo haten ? Ik weet niet wat voor mensen dat zijn en waarom ze zo zijn.’ (101) ‘Lijken, smerigheid, vernieling en haat – dat is wat hun “Russische wereld” ons bracht.’ (139)

Het boek van Gordejeva is een adembenemend getuigenis over onzinnig, onverdiend, onmenselijk leed dat een “broedervolk” de Oekraïners heeft aangedaan. De beste straf voor de aanstoker van dit alles lijkt me de volgende: elke avond op de Russische televisie in primetime een hoofdstuk voorlezen uit dit boek.

Willem Melching. De zelf denker. Karel van het Reve 1921-1999.

Willem Melching. De zelf denker. Karel van het Reve 1921-1999. Amsterdam, Prometheus, 2023, 414 p.

Biografieën hebben soms de storende neiging om te uitgebreid te zijn en de lezer te vervelen met te uitvoerige details over het leven van de geportretteerde. Dit is niet het geval in Willem Melchings biografie van Karel van het Reve. Het is een hoogst leesbare, goed geschreven en vertelde geschiedenis van een Nederlandse intellectueel die het politieke debat in de jaren zestig-zeventig-tachtig bepaald heeft. Hij deed dat met verve en meestal overtuigend. Hier en daar ging hij wel eens kort door de bocht, maar doorgaans werd hij door veel van zijn landgenoten gevolgd en serieus genomen. Vooral wat de Sovjetunie en het communisme betreft, had hij ook recht van spreken. Hij was zelf opgegroeid in een rood nest (voor en tijdens WO II), hij had slavistiek gestudeerd, kon Russische bronnen lezen en met Russen praten (toen hij correspondent in de Sovjetunie was – 1967-1968), hij vertaalde Russische literatuur van de 19e eeuw en gaf zelf literatuur uit van schrijvers/activisten die in de periode van Brezjnev verboden waren.

De keuze van Van het Reve voor de slavistiek is niet ingegeven door zijn communistische achtergrond, hij werd eerder gefascineerd door de lectuur van klassieke auteurs zoals Poesjkin, Toergenev en Tolstoj (51). Een belangrijk gegeven in de evolutie van zijn wereldbeschouwing is dat zijn twijfel aan het communisme groter werd naarmate hij het land waar het gerealiseerd was beter leerde kennen (52). Dit is een interessante vaststelling van de biograaf: veel westerse sympathisanten van het Sovjetsysteem gingen namelijk niet gebukt onder enige kennis van het land waar dat experiment werd uitgebroed en spraken dus zonder kennis van zaken. Een van de belangrijke inzichten was Van het Reves ontdekking dat Marx, Lenin en Stalin geen filosofen waren, een inzicht dat hij aan Schopenhauer te danken had (67). Daarmee begon zijn Absage aan het communisme: de bedenkers ervan zijn maar amateurs (86). Dit is niet van vandaag op morgen gekomen. Zo geloofde Van het Reve tot na de oorlog dat de processen van tijdens de Grote Terreur ‘rechtmatig en juist’ waren (80). Dit vind ik nu een ontgoochelende episode in het leven van deze grote denker. Blijkbaar had de Sovjetse propaganda dus toch nog enig succes. Van het Reve was te eerlijk en te correct om dit later te verzwijgen: hij gaf ruiterlijk toe dat hij zich vergist had. Interessant is ook de breuk met de CPN, terwijl hij na de oorlog nog bleef geloven in het communisme en de Sovjetunie (91). In zijn Ongepubliceerde Manuscripten is wel een lofdicht op Stalin te vinden (92, 115). Theun de Vries schreef er ook een, maar voor die meeloper had hij alleen maar verachting over. Ook over de nationaliteitenpolitiek van Stalin, zijn deportatie van hele volkeren (103) was hij te spreken. Hij was wel niet te spreken over het antisemitisme in de late jaren van Stalin.

In de Koude Oorlog begon hij in te zien dat de totalitaire Sovjetunie vergelijkbaar was met het nationaalsocialisme, de invloed van Hannah Arendt en Karl Popper is duidelijk (97). Tijdens zijn studieverblijf in de USA zag hij dat Amerikaanse geleerden dikdoeners zijn en geleerde en dure woorden gebruiken om gemeenplaatsen te formuleren. Het was het begin van zijn Huizinga-lezing en een van zijn niet aflatende stokpaardjes. Daarbij ging hij de polemiek niet uit de weg en trapte op menig lange teen. Eenmaal gesetteld aan de universiteit, eerst Amsterdam, later Leiden, was hij een antibureaucraat in hart en nieren: officiële stukken verdwenen ongelezen in de papiermand (154). Ook aan subsidies, bv. voor schrijvers, had hij een hekel: schrijven kun je ook in het weekend (172).

Zijn verblijf in de Sovjetunie als correspondent voor Het Parool heeft zijn verdere loopbaan beïnvloed. Hij is er in contact gekomen met de dissidenten voor wie hij het opnam en wier geschriften hij het land uit smokkelde, zo bv. het ophefmakende essay van Andrej Amalrik Haalt de Sovjetunie 1984? en Sacharovs Overdenkingen over vooruitgang, vreedzame coëxistentie en intellectuele vrijheid. Na zijn terugkeer richtte hij de Alexander Herzen Stichting op, die talloze documenten van de beweging voor de rechten van de mens in de Sovjetunie heeft gepubliceerd.

Het jaar daarop verscheen zijn boek Het geloof der kameraden, dat hij samen met zijn Geschiedenis van de Russische literatuur als zijn beste werk beschouwde. Hierin wordt het communistische geloof van de westerse fellow travellers onderuit gehaald. Maar hij trapte niet alleen de heilige huisjes van de Nederlandse communist in, maar ook die van menig Nederlands intellectueel. Hij had er een handje van weg om op een geestige en soms onnavolgbare wijze mensen tegen zich in het harnas te jagen (243). Dat deed hij vooral met zijn beruchte Huizinga-lezing van 1978, waar hij de hele menswetenschappen voor schut zette. De literatuurwetenschap in het bijzonder, maar in feite alle menswetenschappen, zijn geen vast omschreven, met harde definities werkende disciplines, het zijn geen wetenschappen. De literatuurwetenschapper heeft ons niets te vertellen wat we niet al wisten of zelf hadden kunnen bedenken.

Verder is het boek en de biografie van Van het Reve een aaneenschakeling van botsingen, twisten, polemieken, ruzies, gekibbel met jan-en-alleman: marxisten-communisten-stalinisten-maoisten-semiotici, freudianen, krakers, pacifisten, noem maar op. In feite vind je in zijn biografie een halve eeuw Nederlandse en westerse geschiedenis, cultuurgeschiedenis en Ideengeschichte terug. Alleen dat al maakt het boek de moeite waard, en voor de slavist is het ook een mooi overzicht van vijftig jaar bezig zijn met en nadenken over Rusland, de omgang met de Russische cultuur, de vergelijking tussen Oost en West. Dit alles heeft de auteur mogelijk gemaakt. Hem komt alle eer toe.

John Sweeney. Killer in het Kremlin. Het explosieve verslag van Poetins terreurregime.

John Sweeney. Killer in het Kremlin. Het explosieve verslag van Poetins terreurregime. Amsterdam, Prometheus, 2023, 362 p. Originele titel: Killer in the Kremlion. Vertaald door Mario Molegraaf. ISBN 978 90 446 5354 0

Het is niet gemakkelijk om na de talrijke boeken die de laatste jaren verschenen zijn over Poetin nog iets nieuws of zinvols te vertellen over de man die al meer dan anderhalf jaar de wereld in zijn ban houdt. John Sweeney is een Britse journalist die gespecialiseerd is in berichtgeving over oorlogen, rampen en dictaturen. Dit boek is een soort biografie van de man in het Kremlin, die zijn macht bereikt heeft door list, bedrog en moord (‘de moordmachine’, hoofdstuk 1). De auteur snapt niet waarom Poetin ‘zijn idiote oorlog’ begonnen is. Daarom wilde hij een boek over hem schrijven (36). In die opgave is hij geslaagd.

Elke levensfase van Poetin heeft iets negatiefs, iets raars. Hij begon als ‘rattenjongen’ in een armenwijk van Leningrad, het is niet duidelijk of hij niet een adoptiekind is. Ook zijn dienst in de DDR als spion was niet meteen een succes, hij kreeg in 1987 slechts een bronzen medaille voor zijn samenwerking met de Stasi (48). Wel heeft hij geleerd om ‘intens onderdanig, bescheiden en dienstbaar’ (52) te zijn en dat trucje heeft hij met drie grote mannen uitgehaald: zijn ex-leraar Sobtsjak in Leningrad, de oligarch Berezovski en Boris Jeltsin. Alle drie heeft hij ze om de tuin geleid. Sinds zijn ex-prof rechten Sobtsjak de stommiteit beging hem binnen te halen, nadat hij werkloos de benen moest nemen uit de in elkaar gezakte DDR, gebruikte Poetin het ‘kompromat’ als middel om zijn politiek door te drukken – compromitterend materiaal (chantage) aanleggen over tegenstanders.

Dan begint de echte carrière van Poetin volgens Sweeney. Hij laat in 1999 een appartementsgebouw in Moskou opblazen, zogezegd door Tsjetsjeense terroristen, om een excuus te hebben om de opstandige republiek Tsjetsjenië genadeloos aan te pakken. Hier hield Rusland op een democratie te zijn (75). Ook over de betrokkenheid van de FSB bij de bestorming van het theater in Moskou (2002) of de school in Beslan (2004) is Sweeney duidelijk: allemaal opgezet spel van de president. Dan de onvoorstelbaar wrede oorlog in en tegen Tsjetsjenië, die Russen klaarstoomde voor latere wreedheden tegen weerbarstige volkeren. Eens aan de macht als president begonnen de vergiftigingen en moorden: als wie het niet eens was met Poetin, hem kritiseerde, zijn misdaden aan het licht bracht of dreigde te brengen, oligarchen die hem dwarsboomden, journalisten die hem lastig vielen, rechters die onafhankelijk onderzoek instelden – allen gingen ze voor de bijl. Ze werden vermoord, vergiftigd, uit het raam gegooid, van hun rijkdom beroofd, zwart gemaakt in de media – Politkovskaja, Chodorkovski, Navalny, Berezovski, Litvinenko, Skripal, Boris Nemtsov… de namen zijn inmiddels in heel de wereld bekend. Al deze verhalen worden uitvoerig naverteld in dit boek. Voor mij nieuw was de door één man (Litvinenko) geuite beschuldiging dat Poetin een pedofiel zou zijn (114-118). Kort erna werd hij vermoord.

Volgens Sweeney zou Poetin niet leiden aan kleptomanie, maar aan pleonexia, ‘het onverzadigbare verlangen om te hebben wat rechtens aan anderen toebehoort’ (150), dus het inpikken van de rijkdommen van sommige oligarchen (die het op hun beurt ook van anderen, het volk, hebben gestolen).

Interessant zijn de gesprekken van de journalist met Rody Braithwaire, ex-ambassadeur van Engeland in Moskou en historicus. Die stelt dat we de oorlog van het Kremlin tegen het Westen verliezen, omdat we niet beseffen dat er een oorlog aan de gang is en in termen van vrede denken en onderhandelen (217). Natuurlijk moesten hier ook de ‘nuttige idioten’ (hoofdstuk 17) aan bod komen, die zich al dan niet bewust voor de kar van het Kremlin laten spannen (Trump, Schröder).

Ook de geruchten over Poetins ziekte komen aan bod: leverkanker, bloedkanker, lymfeklierkanker, schildklier, maag? De ziekte zou zijn opgeblazen gezicht verklaren, zijn agressie, zijn verkramptheid.

Als alles op een rijtje is gezet, komt Sweeney tot zijn conclusie: Poetin is ‘een ten dode opgeschreven tsaar’ (329). Hij citeert de beschrijving door de dichter Shelley van de Engelse koning George III: oud, gek, blind, geminacht en stervende (335). Daartegenover staan de drie azen van de Oekraïners: moraal, logistiek en leiderschap (339). De enige uitweg ziet hij in het verlaten van het Kremlin door Poetin… ‘in een kist’ (340).

Dit is in een notendop wat Sweeney allemaal te vertellen heeft. De meeste dingen zijn bekend, het verhaal krijgt samenhang door zijn persoonlijke ervaringen in Rusland en Oekraïne, maar het blijft vaak onsamenhangend, slordig (een stevige redacteur ontbreekt), onduidelijke formuleringen, gratuite beweringen, soms onverstaanbare vertalingen.

Pieter Waterdrinker. Van huis en haard. Dagboek van een jaar op drift.

Pieter Waterdrinker. Van huis en haard. Dagboek van een jaar op drift. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2023, 399 p.

Op 7 februari 2022 postte ik de recensie van Tsjaikovskistraat 40 van Pieter Waterdrinker op deze website, een spannende roman die ik met plezier gelezen heb. Waterdrinker is een verteller en maakt dit ook in zijn nieuwe boek waar. Het is geen roman, maar een dagboek dat begint op 5 november 2021 en eindigt op 27 februari 2023, dus eigenlijk het eerste jaar van de Russische invasie in Oekraïne bestrijkt.

Waar de auteur zijn naam vandaan heeft, is niet duidelijk : hij beweert wel water te drinken, maar in dit boek wordt behoorlijk wat afgezopen, zoals hij zijn hele leven heeft gedaan (26). En geroddeld : wanneer de schrijversbent op het landgoed van Gerrit Komrij in Portugal bijeenkomt, begint elke sessie met een uurtje roddelen over de Nederlandse literatuur (200). Waterdrinker is duidelijk verzot op petite histoire (231), wat zijn (Russische) vrouw hem wel eens verwijt : ‘Jij altijd met je verhalen !’ (214) Maar het zijn natuurlijk die nooit eindigende verhalen van hem waaraan we zijn boeken te danken hebben.

Als hij het heeft over de Europese tragedies van de 20e eeuw, stelt hij dat de Nederlandse literatuur niet in staat is een groots epos over onze tijd te schrijven en hij weet waarom : ‘afgezien van de tragedie van het wegvoeren van de Joden heeft Nederland feitelijk nooit wat meegemaakt’. Daardoor ‘ontberen de vaderlandse letteren een bolsjoj razmach – een grote greep.’ (23) Dat we die ‘grote stijl’ moeten missen, mag een gemis zijn voor onze literatuur, maar allicht niet voor ons nationaal welzijn. Wat allure, envergure e.d. oplevert, heeft het oorlogsjaar 2022 duidelijk gemaakt. Waterdrinker kennen we van de bevlogen slavist die in Rusland is blijven plakken en gefascineerd werd door de schoonheid van de Russische literatuur en cultuur. In zijn roman Tsjaikovskistraat 40 heeft hij de geschiedenis van het land en zijn eigen biografie mooi verwerkt tot een spannend geheel.

In dit dagboek is de sfeer helemaal omgeslagen. Door de oorlog met het buurland Oekraïne is het land een ‘apeland’ (64) geworden, het land dat hij kende en liefhad, bestaat niet meer (141) (‘Rusland zoals wij dat hebben gekend is voorbij’, 315). Een Oekraïense gespreksgenote zegt hem : ‘Gelukkig ben ik mijn hele leven nooit in Rusland geweest. Ik hoop dat ze allemaal creperen, niet één uitgezonderd ! Na de oorlog moet er een ravijn om dat land heen. Een heel diep ravijn. Zodat ze er allemaal in donderen, als ze nog één stap in onze richting zetten.’ (359) Hij citeert de in Zürich wonende Russische schrijver Michail Sjisjkin : ‘Rusland zal voor zeer lange tijd niet meer worden geassocieerd met muziek en literatuur, maar met bommen die vallen op kinderen.’ (397)

Betekent dit nu dat we de Russische cultuur moeten cancelen ? ‘Wat een onwetendheid ! Wat een schande ! Wat een idioot polderdeugen ! Stravinsky was juist voor de terreur van de Sovjets gevlucht. We moeten nu juist de grote Russen lezen, van Tolstoj tot Boelgakov, van Babel, Grossmann en Toergenjev tot Boris Akoenin. Zij die opkwamen tegen de macht.’ (99) Waterdrinker staat versteld van de apathie van de Russische bevolking tegenover alles wat in het land en in Oekraïne gebeurt : ‘Het land verkeert in een collectieve ontkenningsfase. Feest ten tijde van de pest.’ (102) Iets gelijkaardigs merkt de auteur op in Duitsland : ‘Men doet hier alsof de nazitijd nooit heeft bestaan. Vergangenheitsbewältigung ? Eerder is er sprake van een (als je het mij vraagt zeer bewuste) Vergangenheitsverneinung. Behalve misschien in het hippe Berlijn.’ (53)

Een centrale figuur in het dagboek van Waterdrinker is Poetin. Hij betreurt het dat hij na zijn tweede ambtstermijn in 2008 niet is afgetreden, dan was hij ‘als held de geschiedenis in gegaan’ (59). Daarna heeft hij van ‘een autocratie’ een ‘bijna fascistische dictatuur’ gemaakt (60). De oorlog is niet de beslissing van heel de Russische regering, van heel het land, van de vox populi, maar van één man (‘Poetins privéoorlog’, 250) : ‘Opnieuw, opnieuw, opnieuw gaan mensen vanwege de kakkerlakken in het hoofd van één persoon sterven’ en de oorlog is niet alleen ‘een daad van agressie, maar ook een historische misdaad.’ (86) En dit alles voor een ‘verzonnen conflict’ (108). Zijn oordeel over de baas in het Kremlin is niet mals : ‘Poetin haalt in Oekraïne op dit moment precies hetzelfde uit wat Hitler deed met de Slavische en andere untermenschen in de voormalige USSR – doden, verkrachten, vernietigen.’ (145) Het is Poetins ‘imperialistische Groot-Russische droom’ (209), het land van de ex-KGB’er Poetin is ‘het patriottisch-fascistische Rusland’ (228). Maar er is hoop, want ‘hoe dan ook : het einde van het Poetin-tijdperk is begonnen’ (233).

De oorlog zelf komt natuurlijk ook op elke stap die hij zet ter sprake. De belegering van Marioepol is ‘een nieuw Stalingrad’ (110), de Russische vlag met de Z is ‘de swastika van deze tijd’ (111). De ‘speciale operatie’ is ‘een racistische, neokoloniale oorlog’ (210). De reactie van veel nuchter denkende mensen is duidelijk : ‘Mijn meeste vrienden in Rusland en Oekraïne hebben huis en haard al verlaten’ (93). Een klein miljoen Russen heeft niet met woorden geprotesteerd, maar met de voeten – ze hebben de benen genomen naar Georgië, de Baltische landen, het Westen.

Waterdrinker trekt parallellen met Duitsland. Hij vreest dat na de oorlog Rusland nog vele jaren, misschien wel decennia een pariastatus zal hebben, ‘te vergelijken met het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog. Een land waar fatsoenlijke mensen wegblijven. Daar waar Kiev, Lviv en Odessa zullen worden overspoeld door nieuwsgierige West-Europeanen, zullen Moskou, Sint-Petersburg, Samara en andere steden aan de Wolga gemeden worden als de pest.’ (114) Verbaasd over de onverschilligheid van de bevolking, vraagt hij zich af : ‘Was Rusland de grootste struisvogelnatie op aarde ? Julia [zijn vrouw] merkte op dat het vermoedelijk ook zo in Duitsland in 1941 moet zijn geweest. Toen zat men op de terrassen in München sekt te drinken, lezend in de ochtendkranten over de militaire successen aan het oostfront.’ (135) Venijnig is de vraag over de man die beweert zo goed zijn geschiedenis te kennen : ‘Hoe is het mogelijk dat Poetin, geboren in Leningrad, een stad die tijdens de 900 dagen durende Duitse blokkade een miljoen doden te betreuren had, precies dezelfde misdaad heeft begaan met Marioepol ?’ (137) Tenslotte belooft de parallel weinig goeds : ‘Het resultaat [van WO II] was dat Duitsland niet alleen Oost-Pruisen, maar ook delen in het huidige Polen en elders verloor’ en dat terwijl Hitler met zijn veroveringsoorlog ‘het grote Duitse rijk nog groter wilde maken’. ‘Je hoeft geen profeet te zijn om te beseffen dat ook Poetin en zijn volk een dergelijk lot potentieel boven het hoofd hangt.’ (185)

Alles wat Waterdrinker in Rusland en de rest van de wereld, die hij bereist, te zien en te horen heeft gekregen, kan moeilijk gunstig stemmen. Hij vond het moeilijk te blijven wonen in een land ‘dat in een buurland al maanden achtereen dood en verderf zaait’ (264), hij beseft dat hij met alles wat hij weet nu niets meer kan aanvangen (163). Dit laatste is een onderschatting : zijn dagboek over een jaar oorlog biedt heel wat interessante inzichten in de psyche van de Russische leiders en het volk. Die soms korte, lapidaire schetsen worden afgewisseld met de niet altijd relevante wederwaardigheden van de globetrotter, met nogal wat roddel en social talk, maar dat nemen we er in een dagboek graag bij.

Pagina's