Gleb Aleksejev. Het ondergrondse Moskou. Amsterdam, Pegasus & Stichting Slavische Literatuur, 2020, 129 p. Vert. Willem Weststeijn (Slavische Cahiers 39)
Al heel lang doet de legende de ronde dat er onder het Kremlin een geheime kamer zou bestaan waarin Ivan de Verschrikkelijke zijn persoonlijke bibliotheek zou hebben verstopt. Die bibliotheek was eigenlijk van de laatste Byzantijnse keizer (Constantijn XI), die na de val van Constantinopel in Rome terechtgekomen was. Toen de nicht van de keizer – Sofia Paleolog – trouwde met de grootvorst van Moskou Ivan III (1472), zou ze deze boekenschat hebben meegenomen naar Moskou.
Dan rijst natuurlijk de vraag waarom Sofia de bibliotheek niet gewoon opstelde in het Kremlin? Een bibliotheek is toch een kamer, een kast waar je nu en dan een boek uit neemt om het te lezen? Je gaat toch niet afdalen in donkere, vieze, niet verlichte gangen onder je huis (het Kremlin) om een boek te halen? Het antwoord op dit sceptische tegenargument is dat Moskou dikwijls geteisterd werd door branden, zodat Sofia een veilig onderkomen zocht zowel voor de kostbare bibliotheek als voor de schatkist.
Dat het verhaal toch niet helemaal verzonnen was, werd bevestigd door enkele getuigenissen. Zo zou de geleerde monnik van Athos Maksim Grek er iets van te zien hebben gekregen. Ivan IV (de Verschrikkelijke, de eigenaar van de bibliotheek) nodigde een Duitse dominee uit naar Moskou om Latijnse en Griekse boeken te vertalen. De man zou de boeken gezien hebben in de kelders van het Kremlin, maar vertaald heeft hij ze niet, wel zou hij een soort catalogus hebben opgesteld, die in 1822 in Estland ontdekt werd.
De halfzus van Peter de Grote, Sofia, liet het territorium onder het Kremlin onderzoeken. Haar speurneus zou afgesloten ruimtes hebben gevonden met kisten erin. Later liet Peter I het verder onderzoeken, maar er werd niets gevonden. Wellicht is door het verhuizen van de oude hoofdstad naar de nieuwe (Sint-Petersburg) de belangstelling bij de Romanovs verdwenen. Pas op het einde van de 19e eeuw werd de geschiedenis weer opgerakeld. Het actiefst was de archeoloog Ignati Stelletski (1878-1949), die nog voor WO I begon aan zijn zoektocht naar de vermaarde bibliotheek en de studie van het ondergrondse Moskou. In 1933 kreeg hij van de Sovjetregering en Stalin zelf de toestemming om te graven onder het Kremlin, maar in 1934 werden de werken stopgezet, wellicht in het kader van de werken aan de Moskouse metro.
Stelletski vond de bibliotheek niet, maar deed wel interessante ontdekkingen over wat er onder de grond van Moskou allemaal te vinden was: onderaardse gangen, verbindingswegen (vluchtwegen?) tussen het Kremlin en verscheidene kloosters (Donklooster, Nieuw Maagdenklooster). Dat alles voedde natuurlijk de hypothese dat de bibliotheek ooit wel eens naar boven zou komen.
Dat is nooit gebeurd, tenzij dan in het verhaal van Gleb Aleksejev Het ondergrondse Moskou, dat verscheen in 1925. Het verhaal is voor een deel gebaseerd op bekende en betrouwbare historische feiten, voor een deel op fantasie van de auteur. Met name de vondst van de boeken onder de gewelven van het Kremlin: een onvoorstelbare schat aan verloren gegane (gewaande) meesterwerken van het klassieke ideeëngoed. Zo vinden de verbouwereerde archeologen de zegezangen van Pindarus, komedies van Aristofanes, de erotische roman Aethiopica van Heliodorus, geschriften van kerkvaderen, De re publica van Cicero, de Aeneis en Bucolica van Vergilius, een Romeins wetboek en veel meer.