Recensies

Peter Finn & Petra Couvée. De zaak Zjivago. Het Kremlin, de CIA en de strijd om een verboden roman.

TEFFI. Herinneringen. Van Moskou naar de Zwarte Zee

TEFFI. Herinneringen. Van Moskou naar de Zwarte Zee – 1919. Amsterdam, Pegasus, 2017, 231 p. Vert. en nawoord Lena Hemmink.

In volle perestrojka werd de Russische emigrante Nadezjda Teffi ontdekt door de nogal vergeetachtige Russen en ook in het Westen uitgegeven. In 1988 verscheen het bundeltje Parijse verhalen (bij De Lantaarn) en in 1989 de grotere bundel Alles over de liefde (bij de Wereldbibliotheek), een fantastische serie verhalen over Russische tsjoedaki, zonderlingen in de meest gekke situaties waarin alles kan, behalve liefde. Teffi laat ons een wereld zien van mislukte, doorgetrapte, geëxalteerde of op hol geslagen Russen. Het zijn korte verhaaltjes, soms miniatuurtjes waarin deze chroniqueur  van de Russische diaspora het alledaagse leven van Russen in ballingschap uitbeeldt, vaak behoorlijk platvloers met kleine tragedietjes en soms ook wel vreugdes.

Diezelfde toon vinden we in haar herinneringen over haar vertrek uit Rusland en de reis (vlucht) die ze onderneemt van Moskou naar Odessa, om dan definitief Rusland te verlaten. Hoe wreed en barbaars de burgeroorlog ook was, toch waren de meeste landverlaters ervan overtuigd dat de bolsjevieken het niet lang zouden volhouden. De meeste emigranten vonden het niet eens de moeite  om hun koffers uit te pakken (117), want morgen of overmorgen zou het bolsjevistische regime toch vallen. Van de nieuwe machthebbers heeft Teffi natuurlijk geen hoge pet op: ‘Die kameraden van je in hun leren jasjes met hun revolvers zijn ordinaire roofmoordenaars, crimineel gespuis’ (42), ‘rode soldaten en duister schorem’ (43), die aan hun ‘laatste stuiptrekkingen’ (94) bezig waren. Iemand geeft haar de raad: ‘Het is nu moeilijk om naar Petersburg terug te keren, ga voorlopig maar naar het buitenland. Tegen de lente keert u dan naar het moederland terug’ (217). Teffi is vertrokken, maar heeft haar vaderland nooit meer weergezien. Ze is gestorven in Parijs in 1952, op tachtigjarige leeftijd, als gevierde (maar inmiddels ook al een beetje vergeten) schrijfster van het Russische exil.

Ljoedmila Oelitskaja. Een Russische geschiedenis.

Ljoedmila Oelitskaja. Een Russische geschiedenis.  Breda, De Geus, 2014, 540 p. Vert. Arie van der Ent. Orig. titel  «Zeljonyj sjatjor».

 De laatste jaren hebben we al dikwijls het verwijt/de verzuchting te horen gekregen dat de post-communistische periode geen grote literatuur heeft opgeleverd. Daar zijn, dunkt me, wel verklaringen voor aan te voeren : de Russische schrijver heeft distantie nodig, hij wordt te dicht met zijn neus op de feiten gedrukt. Ook na de Revolutie van 1917 heeft het lang geduurd vooraleer de Russische literatuur een werk van grote omvang en allure voortbracht. Hetzelfde blijkt zich nu te herhalen. De Russische schrijver heeft na de instorting van het communisme zijn geloof in de literatuur, d.w.z. de heilende functie van de literatuur, verloren, hij is niet langer de profeet, de priester, e.d. M.i. zijn er drie werken in de post-sovjet periode die aanspraak kunnen maken op grote literatuur. In 1993 verscheen de omvangrijke roman Sterf niet voor je dood. Een Russische sage van de herrieschopper Jevgeni Jevtoesjenko. De veel te breedsprakige roman heeft niet zoveel bijval gevonden, maar hij omspant wel de hele naoorlogse geschiedenis en concentreert zich op de staatsgreep van 1991. In 1993-94 verscheen Generaties van de winter (Moskovskaja saga) van Vasili Aksjonov, een mengeling van familiegeschiedenis en historische kroniek.  Dit boek is een groots epos, spannend en meeslepend. Nu is weer een boek verschenen dat ook de titel van groot en episch verdient : Een Russische geschiedenis van Ljoedmila Oelitskaja, ook in ons taalgebied goed vertegenwoordigd in vertalingen. Het is het boeiende, wijdvertakte verhaal van drie schoolvrienden die begeesterd worden door hun leraar literatuur die hen zonder het zelf te beseffen de weg van de contestatie op stuurt. Het boek begint en eindigt met de dood van een Josif : de ene keer van de misdadiger Josif Stalin (maart 1953), de andere keer van de begenadigde dichter Josif Brodski (januari 1996). Een bewuste ringcompositie? Het contrast kon niet groter zijn. Tussen deze twee data speelt dit epos zich af : de poststalinistische tijd, het ontdooien van de Sovjetmaatschappij, het ontstaan van de Russische angry young men (de ‘zestigers’) en de beweging der dissidenten.

Voor de drie vrienden heeft het lot een verrassing in petto. Micha komt ongewild in de dissidentie terecht en ziet uiteindelijk maar één uitweg – de zelfmoord ; Ilja kan niet anders dan voor de KGB gaan werken, en Sanja ziet zich genoodzaakt naar het Westen te emigreren. Wie de ‘periode van stagnatie’ heeft meegemaakt, herkent de figuren die door Oelitskaja beschreven worden : Solzjenitsyn komt ter sprake, Sinjavski (zij het nooit met naam), de voorvechters van de mensenrechten Grigorenko, Jakir, Boekovski, de stille dissident Jerofejev (Moskou op sterk water). Het is duidelijk een roman die geschreven is met kennis van zaken en die geen loze beweringen brengt. Het boek lijkt me ook een ideaal geneesmiddel tegen mogelijke (n)ostalgie naar het ‘vredige, gezapige, gezellige, rustige’ leven onder de Sovjets na 1953. Ik denk hier aan het boek van de journalist Joeri Moechin SSSR : poterjannyj raj (De USSR : het verloren paradijs) (2014).

Het boek staat vol van interessante inzichten en van een frisse kijk op het ‘paradijs van onze jeugd’. Zo wordt over de inspirerende leraar gezegd dat hij bij de dood van Stalin ‘ook nog eens tot die absolute minderheid hoorde die niet van plan was tranen om het grote verlies te vergieten’ (53). Het herinnert me aan de uitspraak van mijn docent Pools, Prof. Wojciech Skalmowski, die op de avond van Stalins dood aan de universiteit van Poznan een feestje hield. Indien het bekend was geraakt, hadden ze allemaal de kogel gekregen. Chroesjtsjov zegt over de door hem zelf in het leven geroepen destalinisering : ‘Dat begrip dooi, dat heeft die oplichter Ehrenburg handig gebruikt!’ (214). Of het prachtige verhaal over Stalin die aan een zangeres 20.000 roebel geeft omdat ze zo mooi gezongen heeft. Op haar beurt schenkt ze die aan de kerk om te laten bidden voor de wandaden van de schenker (441). Aan het denken zet de rebelse intertekstualiteit van het slag ‘In het diepst van Siberische mijnen zitten twee kerels te schijten. Hun treurig werk gedijt nog best, hun stront wordt steeds gebruikt als mest!’ (82), een blasfemische verwijzing naar Poesjkins gedicht «Vo gloebine sibirskich roed» (In de diepte van Siberiës mijnen), een van de relikwieën van de Russische cultuur met haar bewondering voor de nobele dekabristen. Over iemand wordt gezegd dat hij een structuralist was ‘in een tijd dat die term nog geen algemene ingang had gevonden’ en de auteur voegt eraan toe ‘Terwijl de leiding altijd scherp reageerde op alle dingen die ze niet begreep’ (213). Of de KGB-man tegen een dissident die hij aan de tand voelt : ‘U boft dat de tijden milder geworden zijn en uw diepgaande bemoeienis met de literatuur u niet op plaatsen heeft gebracht waar mensen gewapend zijn met schop en houweel, in plaats van met pen en ganzenveer’ (258-9). Over de ontdekking van Nabokov in de Sovjetunie: ‘Uitnodiging tot een onthoofding ging van hand tot hand onder de letterenstudenten. Een bres in het ijzeren gordijn. Je handen trilden, je hart stond stil. Hoe moest je dat een plaatsje geven? Een complete herziening van de hele hiërarchie’ (282).

De vertaler maakt het de lezer niet gemakkelijk. Nergens worden cultuurhistorische of literaire realia blootgelegd of geduid. Wie weet wat ‘De Bode van de RCHB’ (428) te betekenen heeft? Je moet al goed vertrouwd zijn met de geschiedenis van de dissidentie en de samizdat om te weten dat het om het in Parijs uitgegeven tijdschrift «Bode van de Russische Christelijke Beweging gaat» (RChD). Of wat is het MSIIB (280) ? Anderzijds moet gezegd dat de vertaler soms heel leuk vertaalt (zapivatj wordt zuipweek, 234), maar soms wat vulgair is (oebornaja = WC, wordt poepdoos, 169). Tegenover de grote inspanning om een leesbare Nederlandse tekst te produceren staat dan weer de slordigheid die je regelmatig om de oren slaat. De sympathieke leraar literatuur heet de ene keer Joerjevitsj (37) met de vadersnaam, de andere keer Joeljevitsj (39). De strenge partijmoeder is nu eens Antonina Naoemovna (wat haar tot een jodin maakt), dan weer –  slechts een halve bladzijde verder – Ivanovna (124). Over de leraar-mentor wordt gezegd dat hij ‘onwaarschijnlijk voorkomend’ was en tegen iedereen u zei, maar een regel later vertaalt Van der Ent ‘Wat loop jij daar te waggelen?’ (37). Slordigheden die de redacteur van De Geus er dus ook niet uitgevlooid heeft.

De meningen over de roman zijn verdeeld in Rusland. Sommigen vinden de al te grillige samenloop van omstandigheden onwaarschijnlijk. Het valt inderdaad op dat in de vele lotgevallen die Oelitskaja vertelt de draden soms heel mooi samenkomen. Dit verwijt hebben we ook dikwijls moeten horen  m.b.t. Pasternaks roman Dokter Zjivago, waarin eveneens soms op het eerste gezicht ‘onaanvaardbare’ toevalligheden voorkomen. Wie alleen van rechtlijnige geschiedenissen houdt en de gril, het avontuur, het noodlot geen kans geeft, moet geen Russische boeken lezen.

Dit alles neemt niet weg dat «De groene tent» (de betekenis wordt blootgelegd op p. 147-48) een indrukwekkende roman is met epische allures, een eerlijke poging om vijftig jaar krankzinnige Russische geschiedenis te begrijpen. De beste roman van de laatste jaren. Mooie taal, niet breedsprakig, erudiet, verzorgd. Een plezier voor het oor.

 

                                                                                                                                              Emmanuel Waegemans

Het huis van de regering

Yuri Slezkine. Het huis van de regering. Een familiesaga uit het sovjet tijdperk. Houten, Unieboek/Het Spectrum, 2017, 639 + 636 p.

Het is een geschenk uit de hemel dat de omvangrijke en indrukwekkende studie van de Russisch-Amerikaanse slavist Joeri Sljozkin in het najaar van 2017 verschenen is, uitgerekend honderd jaar na de Russische Revolutie, waar zijn verhaal begint. Het meer dan 1200 pagina’s tellende boek vertelt dé ‘familiesage’ van de Sovjettijd, het gigantisch wooncomplex aan de oever van de rivier de Moskva, aan het Moerasplein, voor de elite van de jonge proletarische staat, dat bekend staat als ‘het huis van de regering’. Het is een hele uitdaging om zo’n familiegeschiedenis te schrijven: honderden bewoners passeren de revue, allemaal hebben ze belangrijke functies in de Nieuwe Staat, in de partij, de administratie, diplomatie, economie, veiligheidsdiensten. Soms gaat het je duizelen van de voorbijtrekkende personages die allemaal een stukje Sovjetgeschiedenis schrijven en of ondergaan, beulen en slachtoffers tegelijkertijd. Maar het meest grandioze van dit boek is dat Sljozkin heel het Sovjetexperiment – een poging om een duizendjarig rijk op nieuwe leest geschoeid neer te zetten, een rechtvaardige samenleving gebaseerd op de theorieën van Marx en Engels – kadert in een groot cultuurhistorisch perspectief en vergelijkingen maakt met andere, vergelijkbare experimenten of eindtijdvisies in de geschiedenis (christelijke, joodse en islamitische apocalyptici). Daardoor wordt ook duidelijk dat de in onze ogen waanzinnige ideeën van de bolsjevieken niet uit de lucht kwamen vallen en teruggaan op honderden jaren westerse cultuur. De eruditie van de auteur is indrukwekkend.

Pagina's