Recensies

Catherine Belton. De mannen van Poetin. Hoe de KGB Rusland heroverde en vervolgens de strijd aanging met het Westen.

Catherine Belton. De mannen van Poetin. Hoe de KGB Rusland heroverde en vervolgens de strijd aanging met het Westen. Amsterdam, Prometheus, 2022, 601 p. Orig. titel: Putin’s People/ How the KGB Took Back Russia and Then Took On the West.

Dit boek is indrukwekkend als staaltje van sterke journalistiek. Het heeft twee doelstellingen: de stroom van zwartgeld in Rusland blootleggen en wat ermee gedaan wordt, nl. naar het buitenland versluisd om er illegale acties mee te ondernemen. Dat is geen geringe opgave: het gaat immers om veertig jaar geschiedenis, van midden jaren tachtig tot de dag van vandaag, zowel over de Sovjetunie (op zijn laatste benen) als over het postcommunistische Rusland, dat uiteenvalt in twee periodes – de jaren negentig met de chaotische Jeltsin, de jaren 2000-2020 met Poetin als president, premier, president.

Het boek kun je niet navertellen, er komen te veel mensen, te veel instellingen en “firma’s” in aan bod om het allemaal te reconstrueren. Eén ding is duidelijk: het laat je duizelen van de onvoorstelbare misdadigheid die Rusland de dag van vandaag kenmerkt. Het land - de rijkdommen van het land (olie, gas, nikkel) – wordt leeggeplunderd, leeggestolen door enkele tientallen zgn. oligarchen die allemaal vrienden zijn van de president of ermee samenwerken (of als ze niet willen samenwerken en in de oppositie gaan, zoals Chodorkovski, geëlimineerd worden). Terwijl Rusland zo’n behoefte heeft aan het moderniseren van zijn infrastructuur, het fatsoeneren van de wegen, het opkuisen van de industriële vervuiling van de voorbije decennia, nood aan moderne ziekenhuizen, maar vooral fatsoenlijke lonen (zodat corruptie eindelijk eens kan verdwijnen), terwijl het land miljarden dollars zou kunnen gebruiken om er een fatsoenlijk, modern, efficiënt land van te maken, wordt het stiekem leeggeplunderd door een kliek kleptocraten die met de steun van de president miljarden dollars naar het buitenland versassen naar belastingparadijzen, geen belastingen betalen, een exuberante levensstijl ontplooien, terwijl hun land dringend geld nodig heeft om uit het communistische tijdperk te kunnen stappen. Het geld dat ze in het buitenland parkeren is bedoeld om westerse politici om te kopen om pro-Russische standpunten in te nemen, om partijen te subsidiëren (nu meestal extreem-rechtse) die de westerse landen en democratieën destabiliseren of er verdeeldheid zaaien. Kortom, de huidige machthebbers proberen nu de oude KGB-droom te verwezenlijken: het Westen kapotmaken. Daar hebben ze honderden miljoenen dollars voor over, liever dan ze voor hun eigen volk te gebruiken.

Dat uitgerekend de rijkdommen van het land in privéhanden zitten, is schrijnend – alles waarvoor de Revolutie gevochten heeft, is voor niets geweest, de nationalisering van ’s lands rijkdommen is wellicht de enige positieve verwezenlijking van de Revolutie van 1917 geweest, maar ook die is nu ongedaan gemaakt. Alles voor niets en dat met een onbeschrijfelijke tol aan mensenlevens en ellende.

De huidige machthebbers in het Kremlin kan het niets schelen: ze hebben niet de minste belangstelling voor of mededogen met hun burgers, die ze beschouwen als voetvolk, kanonnenvoer, volgzame sukkels, die het moeten stellen met € 300 per maand, terwijl zijzelf zwemmen in het geld en niet weten hoe het op te krijgen.

Ik zet een aantal bevindingen, beweringen en conclusies van Catherine Belton op een rijtje:

  1. Het boek is voor een stuk gebaseerd op informatie van een intimus van Poetin, de bankier Poegatsjov die op een bepaald moment afgehaakt heeft en vertrouwelijke informatie heeft willen delen met de onderzoeksjournaliste Belton. Conclusie: zonder vertrouwelijke informatie van insiders is het financiële kluwen van het Kremlin niet te achterhalen. Transparantie ontbreekt.

  2. Ex-medewerkers die vijanden geworden zijn, worden via het Britse gerecht bestookt.

  3. Het aantal Russische functionarissen die in Londen wonen is onuitputtelijk. Ze kopen peperdure woningen in de sjiekste wijken van ‘Londongrad’.

  4. Een overheidsfunctie in Rusland is een middel tot zelfverrijking. Van elke overheidsfunctionaris werd verwacht dat hij zijn positie gebruikte om geld te verdienen (349).

  5. De mensen rond Poetin weten dat het allemaal ‘gelul’ is (de verkiezingen bv.), maar in het openbaar zeggen ze hoe geweldig het allemaal is.

  6. De KGB heeft al in de laatste jaren van de Sovjetunie een pact gesloten met de georganiseerde misdaad.

  7. Al tijdens zijn werk in de DDR (Dresden) had Poetin contacten met terreurorganisaties, o.a. de RAF (Rote Armee Fraktion).

  8. De nieuwe machthebbers ontdekten dat de partijkas leeg was, omdat kort daarvoor het fortuin van de CPSU naar het buitenland gesluisd werd om er ondermijnende acties mee te betalen. Niemand weet waar het geld gebleven is. Dit was het begin van de grote plundering van de Sovjetstaat (396).

  9. Tientallen miljarden dollars zijn buitengesmokkeld om de buitenlandse inlichtingennetwerken van de KGB overeind te houden (83).

  10. Door de chaos van de qaren negentig is het verbond ontstaan tussen Poetin, zijn KGB-bondgenoten en de georganiseerde misdaad (94).

  11. Toen Poetin eenmaal directeur van de FSB was geworden, ‘begon hij gezwind alle smetten uit zijn tijd in Sint-Petersburg weg te poetsen’ (118).

  12. De Jeltsin-familie is in feite gezwicht voor de coup van de veiligheidsdiensten (155) en heeft Poetin binnengehaald.

  13. Poetin liet het uitschijnen dat hij een ‘ingehuurde manager’ en ‘dienaar van de staat’” was (175), die min of meer met tegenzin president werd.

  14. Velen begrijpen niet dat de Jeltsin-familie Poetin naar het Kremlin haalde, terwijl men wist dat hij al een maffioso was in Sint-Petersburg (177).

  15. De siloviki wilden de status van Rusland in de ogen van het Westen herstellen, maar ‘het kon natuurlijk geen kwaad dat ze zelf ondertussen hun zakken konden vullen’ (214). ‘De nieuwe meesters in het Kremlin stonden klaar om de strategische bezittingen van het land onder elkaar te verdelen.’ (238)

  16. Poetin deed inspiratie op voor zijn beleid bij tsaar Nicolaas I met zijn staatsdoctrine ‘orthodoxie, autocratie en nationalisme’. Daarmee was het inperken van elke tegenstand gerechtvaardigd.

  17. Poetin is ervan overtuigd dat iedereen in het Westen kan worden (om-) gekocht (278). ‘In Londen regeert geld alles. Alles en iedereen is te koop’ (351)

  18. Gazprom is het ‘persoonlijke kroonjuweel’ van Poetin, hij gebruikt het als geopolitiek instrument om de macht van het Kremlin te vergroten en als inkomstenbron voor zijn eigen kring (308)

  19. Poetin was ‘speciaal getraind om nooit sporen achter te laten’ (309).

  20. Tot de kring van Kremlin-intimi behoren ook Russische emigranten van de eerste golf (jaren twintig), die uit nostalgie naar de grootheid van het tsaristische Rusland bereid zijn de huidige president allerlei hand- en spandiensten te bewijzen (313).

  21. Londen werd overspoeld door Russisch geld, ‘maar Rusland veranderde niet door de integratie in het Westen, Rusland veranderde het Westen’ (339).

  22. De mannen van Poetin ‘kwamen uit een wereld waar de Koude Oorlog eigenlijk nooit tot een eind gekomen was’ (353).

  23. Sinds de Oranjerevolutie in Oekraïne lijdt Poetin aan paranoia, nl. dat het Westen samenspant om Ruslands macht te ondermijnen (373).

  24. De Panama-papers hebben aan het licht gebracht dat de vriendjes van Poetin ’schathemeltjerijk’ werden (383). Volgens berekeningen van specialisten is sinds de ‘ineenstorting van de Sovjet-Unie 800 miljard dollar naar het buitenland gebracht, meer dan het totale vermogen van de Russische bevolking’ (383).

  25. De oorlog in Oekraïne had zonder Russische zwart geld nooit gevoerd kunnen worden (405).

  26. Het bondgenootschap tussen kerk en staat vormde ‘de zoveelste ondermijning van wat er nog van de democratie over was’ (421).

  27. Een Russisch maffialid zei tegen zijn advocaat: ‘Jullie in het westen, jullie denken dat jullie met ons schaken. Maar jullie zullen nooit winnen, omdat wij ons niet aan de regels houden’ (426).

Wellicht is dit alles voldoende voor westerse politici om uit te maken of ze met dit regime nog willen samenwerken.

Hella Rottenberg. Z. Hoe Poetin Rusland weer groot wilde maken.

Hella Rottenberg. Z. Hoe Poetin Rusland weer groot wilde maken. Amsterdam, Alfabet Uitgevers, 2022, 190 p.

De auteur is geen onbekende in Nederland. Ze studeerde in Leningrad en was later correspondent voor De Volkskrant. Het is een van de drijvende figuren achter het kennisplatform «Raam op Rusland», dat wekelijks uitstekende bijdragen en analyses brengt van de situatie in Rusland op militair, economisch, politiek en cultureel gebied (samen met Laura Starink en Hubert Smeets).

Nu brengt ze in een klein boekje een volledig overzicht van wat er tussen Rusland en het Westen / de Verenigde Staten verkeerd is gegaan en vraagt zich af of het ook anders had gekund.

Ik zet de bevindingen en conclusies van de auteur op een rijtje :

  1. Het plan om Oekraïne in een blitzkrieg op de knieën te krijgen getuigt van zelfbegoocheling. En dat voor een ex-KGB-er en hoofd van de inlichtingendienst.

  2. Hij percipieert Oekraïne als een anti-Rusland en als dusdanig mag het niet blijven bestaan. Het land heeft geen recht op bestaan. Hij ziet Rusland en Oekraïne als ‘ons gemeenschappelijk vaderland’, wat van weinig kennis van de geschiedenis en mentaliteit van de Oekraïners getuigt.

  3. Hij heeft het Oekraïense leger zwaar onderschat en Zelensky als een lafaard gezien, die bij de invasie de benen zou nemen.

  4. Hij ziet zichzelf als een staatsman met missie – de eenheid van tijdens de Sovjetunie en het tsaristische Rusland herstellen, waardoor hij aantoont in het verleden te leven in plaats van een plan voor de toekomst uit te dokteren.

  5. In plaats van zich tevreden te stellen met de twee separatistische provincies valt hij heel Oekraïne aan.

  6. In zijn rechtvaardiging van de ‘speciale operatie’ spreekt hij van de ‘zuivering’ van de Russische maatschappij van criticasters en anti-patriotten, een angstaanjagende verwijzing naar de Stalintijd.

  7. Hij denkt met de oorlog tegen het buurland patriottische eenheid te kunnen bewerkstelligen en gebruikt als symbool de letter Z, die in het Russisch niet eens bestaat (cynici grapten ‘zwastika’).

  8. Hij trekt van leer tegen zogezegde Oekraïense (neo-) nazi’s die in Kiev de dienst zouden uitmaken, terwijl die een quantité négligeable in het politieke spectrum van Oekraïne zijn. En wat dat nazisme dan precies inhield, dat werd nooit ergens uitgelegd. De kritiek op Oekraïens ‘rechts’ belette hem niet met twijfelachtige rechtse politici in het Westen onder één hoedje te spelen (Marine Le Pen, Lega Nord, Alternative für Deutschland, Geert Wilders, Thierry Baudet, Berlusconi, het Vlaams Belang).

  9. Hij schildert de majdanopstand af als een rechtse staatsgreep, terwijl het eigenlijk eerder ‘een linkse volksbeweging’ (62) was. Door de systematische propaganda op de staatstelevisie (sinds enkele jaren een pleonasme, want er bestaat nog alleen door de staat gerunde en betaalde televisie) krijgt de Russische bevolking een vertekend beeld van het werkelijke Oekraïne : ‘pro-Europees, rommelig en buitengewoon corrupt, maar wel met vrije verkiezingen, vrijheid van meningsuiting en organisatie, pluriforme media en minderheidsrechten’ (64). Hij heeft er zelf mee toe bijgedragen dat de Oekraïense nationalist Bandera (WO II) enorm aan populariteit won.

  10. Waarom wilde hij een oorlog? Omdat hij het wilde en niemand hem tegenhield (73). Hij was een soort Nicolaas I die de revolutiegolf in Europa niet wilde laten overwaaien naar Rusland. In 2019 was de Krim-euforie uitgewerkt (76) en moest hij iets anders bedenken om zijn dalende populariteit wat op te krikken. Rottenberg betoogt dat hij ook andere wegen had kunnen bewandelen, maar dat hij niet bereid was hervormingen door te voeren (78).

  11. In de zomer van 2021 publiceerde hij zijn visie op de Oekraïne in zijn opstel ‘Over de historische eenheid van Russen en Oekraïners’, waarvoor een student bij mij in de eerste bachelor zou zakken. Hallucinant is daarin de uitspraak ‘Ware soevereiniteit is alleen mogelijk als partner van Rusland’ (81). Hij hoefde nu alleen nog te wachten op een gunstig moment.

  12. De inlijving van de Krim en de annexatie van de Donbas versterkten in Oekraïne alleen maar het verlangen om bij de NAVO en de EU te komen. Hij bereikt het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk wil. Poetin lijdt aan een omsingelingscomplex (89).

  13. In plaats van aan een nieuwe nationale identiteit te werken, een nationale idee voor Rusland uit te werken, werpt hij zich in een koloniale oorlog, waardoor Oekraïne de gelederen sluit en tot een ‘moderne natie’ wordt gesmeed (106).

  14. In plaats van open uit te komen voor zijn neokoloniale ambities, schildert hij het conflict af als een strijd tussen Rusland en de VS, waarbij Oekraïne het ‘toevallige slagveld’ is (113).

  15. Die oorlog, die bijna protestloze aanval op een ‘broedervolk’ was mogelijk door de ‘naakte dictatuur’ die hij de laatste tien jaar heeft geïnstalleerd – niemand durft nog zijn mond open te trekken. Zelfs over het verleden kan niet meer gepraat worden – het misdadige Sovjetverleden is niet verwerkt, laat staan veroordeeld (141). Van catharsis na drie generaties dictatuur is geen sprake.

  16. De militaire fiasco’s van het Russische leger in Oekraïne tonen aan dat Rusland misschien wel een reus op lemen voeten is, dat Poetin zijn hand overspeeld heeft en in plaats van Rusland groot te maken, het land te grond heeft gericht (146). Rottenberg besluit : ‘Met Poetin hoeft niemand medelijden te hebben. Hij is een meedogenloze dictator. Maar hij is ook een tragische figuur geworden. Alles wat hij met zijn invasie dacht te bereiken, is in het tegendeel omgeslagen.’ (168)

Dit boek is een uitstekende uiteenzetting van alles wat men moet weten om de oorlog tussen Rusland en Oekraïne te kunnen begrijpen en plaatsen. Helder betoog, passende quotes van kenners in en buiten Rusland. Warm aanbevolen.

Helen Rappaport. De Romanovs na de val. Ballingschap in het Parijs van de Belle Époque ten tijde van Revolutie en oorlog.

Helen Rappaport. De Romanovs na de val. Ballingschap in het Parijs van de Belle Époque ten tijde van Revolutie en oorlog. Amsterdam, Unieboek-Het Spectrum, 2022, 368 p. Originele titel : After the Romanovs.

De auteur van dit fascinerende boek is een Britse historica met reputatie. Als geschiedschrijver gespecialiseerd in revolutionair Rusland is ze uitermate geschikt om dit boek te schrijven : wat waren de gevolgen van de Russische Revolutie (1917) voor de Russen die dit historisch cataclysme niet aanvaarden ? In het eveneens fascinerende boek Verloren adel : de laatste dagen van de Russische aristocratie beschrijft Douglas Smith het lot van de aristocratie in het nieuwe, communistische Rusland. Dat wil zeggen van degenen die verkozen in Rusland te blijven of die niet op tijd de kans hadden gezien het land te verlaten, resp. te ontvluchten. Aan de hand van vier grote aristocratische families beschrijft hij de lotgevallen van deze vertegenwoordigers van het ancien régime in het post-tsaristische, Sovjetse Rusland. Hun stond geen aangenaam lot te verwachten. Al gauw na de Revolutie werden ze onteigend, hun bezittingen (huizen, landgoederen) in beslag genomen, hun in de banken bewaard geld was waardeloos geworden, ze konden nergens werk vinden, ze werden overal geboycot, ook als ze bereid waren loyaal mee te werken met de nieuwe machthebbers. In de loop van één generatie (1917-1940) kwamen ze allemaal aan hun einde, de meesten vermoord door de bolsjevieken.

Het boek van Rappaport gaat over die Russen die het land na de Revolutie verlaten hebben – vrijwillig of gedwongen. Men schat dat er ten gevolge van de Revolutie en de burgeroorlog (1917-1921) 1,5 à 2 miljoen Russen het land verlaten hebben, dat is minstens 1 % van de totale bevolking. De eerste golf van emigranten kwam terecht in de Slavische wereld (Bulgarije, Joegoslavië, Polen), sommigen in China, de meesten echter in West-Europa, met name Duitsland en Frankrijk (in België zouden er 7 à 10.000 emigranten zijn geweest).

De titel van Rappaports boek is misleidend : het gaat niet alleen over de Romanovs, de heersende familie, maar over heel de emigratie, alle lagen van de Russische bevolking die in Frankrijk terechtkwamen.

In het Westen is de belangstelling voor het lot van de Russische emigratie pas op het einde van de jaren tachtig ontstaan, in Sovjetrusland was het zo goed als taboe om erover te schrijven. Maar sindsdien is er veel verschenen, allerlei memoires, zodat we een goed beeld krijgen van de belangrijkste figuren in de emigratie. Rappaport centreert haar verhaal rond de familie van de in 1918 door de bolsjevieken vermoorde tsaar Nicolaas II. In de eerste drie hoofdstukken schetst ze de aanwezigheid van Russen in het Frankrijk van voor WO I. Dat waren rijke aristocraten en vertegenwoordigers van de Romanovs, die met geld gooiden en geen einde wisten aan hun rijkdom en verspilzucht. De aanwezigheid van deze Russische bonvivants was zo dominant dat er zelfs een roman over verscheen : La Tournée des grands ducs : Moeurs parisiennes van Jean-Louis Dubut de Laforest van 1901. De in luxe zwelgende Russen kregen in Parijs de bijnaam ‘bojaren’ (24). Rusland en Russen werden ook beroemd door Sergej Diaghilev die ‘deze citadel van hoge cultuur’ bestormde met zijn ‘buitengewoon, fascinerend dansgezelschap Ballets Russes’ (37). Parijs lag aan de voeten van deze vernieuwende, exuberante Rus die hen in extase verzette, maar velen vonden deze Russische dansers ‘tous un peu maboule’ (allemaal een beetje gek) (44).

Naast grootvorsten en kunstenaars werd Parijs ook overspoeld door Russische politieke emigranten, die Rusland ontvlucht waren na de mislukte revolutie van 1905 en de repressie die daarop volgde. Alle mogelijke fracties van in Rusland oppositie voerende strekkingen waren in Parijs vertegenwoordigd. In 1912 schreef de dadaïstische dichter Serge Charchoune (Sjarsjoen) over Parijs : ‘Ik kwam in een soort Russische hoofdstad, ik was heel gelukkig ; ik woonde niet alleen in een Russische kolonie, maar praktisch in Rusland zelf.’ (67) Een bekende figuur naast de dichteres Anna Achmatova en de schilder Marc Chagall was de intrigant Lenin, die in het ‘smerig gat’ Parijs verzeild geraakte in eindeloos politiek gekibbel (73). Parijs was het ‘hoofdkwartier van de Russische revolutionairen’ geworden (81), met ongeveer 25.000 leden.

Sommigen zouden aangevoeld hebben dat er spoedig een einde zou komen aan dit roekeloos met geld smijten : ‘Het was alsof iemand al deze mensen in hun oor fluisterde : Vooruit, schiet op, amuseer je, want dit zijn de laatste manden van je zorgeloze, glamoureuze en luxueuze leven.’ (76)

Al in 1901 had Lenin verklaard dat het noodzakelijk was om in Rusland ‘minstens honderd Romanovs te onthoofden’ (86) om de socialistische staat te kunnen opbouwen. Zijn voorspelling zou uitkomen. Slechts enkelen van de Romanovs slaagden erin Rusland tijdig te ontvluchten. De tsaristische familie werd vermoord, grootvorsten werden geëxecuteerd, anderen namen al dan niet met hulp van diplomaten de benen naar Frankrijk of Engeland. De adel besefte ‘Onze tijd was voorbij en we waren gedoemd’ (99). Wat velen in de emigratie parten speelde, was dat ze bij het uitbreken van WO I uit patriottische overwegingen hun buitenlandse bankrekeningen hadden afgesloten en al hun geld op Russische banken hadden geplaatst. Toen de bolsjevieken de banken nationaliseerden, waren ze op slag straatarm. Slechts enkelen van de tsaristische familie slaagden erin hun kostbare juwelen het land uit te smokkelen die ze dan in het Westen verkochten om in hun levensonderhoud te voorzien. Eigenlijk had alleen Felix Joesoepov (de moordenaar van Raspoetin) een groot deel van de enorme rijkdom van zijn familie kunnen meenemen (o.a. twee Rembrandts).

Tientallen figuren passeren de revue in dit boek : de Witte generaals Joedenitsj, Koltsjak, Denikin en Vrangel, de schrijvers Teffi, Ivan Boenin en Aleksej Tolstoj. Allen kwam ze in de emigratie terecht en dit in de overtuiging dat de Sovjetmacht een tijdelijk fenomeen was (117), dat het communistische regime morgen of overmorgen omvergeworpen zou worden en dat ze zouden kunnen terugkeren naar Rusland. Ondertussen pijnigden ze zich met de kwellende vraag wie er schuld had aan dit alles (119, 133) en bleven ze elkaar verwijten de oorzaak van de tragedie van 1917 te zijn. In dit ‘nieuw Mekka, nieuw Babylon’ (125) zaten ze op hun koffers te wachten op het bericht dat de bolsjevieken het begeven hadden en dat ze konden terugkeren.

Voor een Amerikaanse tijdgenoot was Parijs de stad ‘waar de twintigste eeuw zich afspeelde’ (126), maar van dit moderne, bruisende leven konden de meeste emigranten niet profiteren. Ze waren straatarm, konden maar moeilijk werk vinden, werden vooral tijdens de depressie van de late jaren twintig scheef aangekeken en zelfs ontslagen. Veel diploma’s werden niet aanvaard (geneesheer, advocaat), zodat hoogopgeleide Russen zich tevreden moesten stellen met slecht, onderbetaald werk (borden wassen, kelner, portier). Het populairste beroep voor Russische émigrés was taxichauffeur – hier hadden ze geen baas over zich (geen bevelen, geen lopende band, alleen hij, de chauffeur, als ‘enige meester voor God’ (171) en konden ze ook vaak iets meer verdienen dan in de stinkende fabrieken van Renault in de arbeiderswijk Billancourt (‘Rusland-in-het-klein’) (166). Ongeveer 20 % van de Russische vluchtelingen werkte bij Renault en in de fabrieken van Citroën en Peugeot. De vakbond van taxichauffeurs had zelfs een eigen krant – Roesski sjofjor. Joseph Kessel vereeuwigde dit beeld in zijn roman Nuits de princes (1927) met als hoofdpersonage een Russische arts die als taxichauffeur moest werken. De populaire schrijfster Nina Berberova wijdde zelfs verhalen aan Billancdourt : ‘Dit was het leven. Billancourt geloofde niet in tranen. Voor een fatsoenlijk bestaan, voor een plaatsje voor zichzelf in de wereld betaalden de mensen de wereld terug met hun arbeid, die stonk naar zweet, knoflook en alcohol.’ (170)

Nadat in 1921 de Sovjetregering een decreet uitvaardigde waarmee alle antisovjet emigranten het Russische staatsburgerschap ontnomen werd (155), konden de émigrés aanspraak maken op een Nansenpaspoort, maar daardoor werd het besef heviger dat ze staatlozen (apatrides) waren.

Boeiend is ook het hoofdstuk waarin Rappaport beschrijft dat sommige Russische émigrés zich niet als ballingen zagen, maar als mensen met een missie (175 e.v.). De schrijver Merezjkovsi en Hippius, de toekomstige Nobelprijswinnaar Boenin vonden dat ze het oude Rusland moesten koesteren en bewaren, voor hen was ‘Russische literatuur ons uiteindelijke vaderland, alles wat Rusland was en wat Rusland zal zijn’ (179). Maar er waren er ook die terugkeerden naar de Sovjetunie, zo de prozaïst Aleksej Tolstoj en Ilja Erenboerg of de tot het communisme bekeerde ex-prins Dmitri Mirski. Ook de enkele succesrijke kunstenaars - de zanger Aleksandr Vertinski, Ivan Boenin (Nobelprijs 1933) - kwijnden weg van heimwee en konden maar moeilijk hun draai vinden in Frankrijk.

Ondertussen werd er ook gebakkeleid over wie de nieuwe tsaar zou worden na de val van de bolsjevieken. Ook daarover konden de emigranten het niet eens worden (‘Alle kringen hadden een hekel aan elkaar’) (217). Het enige wat de émigrés verbond, was dat ze fel anti-sovjet waren, maar samenwerken bleek niet mogelijk (225). Er waren drie kandidaten. Grootvorst Kirill had zich in 1923 uitgeroepen tot ‘tsaar van alle Ruslanden’ en dat viel bij velen in slechte aarde. Ook in de Sovjetunie zorgde het voor ongerustheid – zouden de émigrés er dan toch in slagen een veldtocht tegen de jonge Sovjetunie op touw te zetten en Stalin van zijn troon te stoten ? De Sovjetrussische geheime politie (OGPOe) stuurde spionnen naar Frankrijk die moesten infiltreren in de emigrantengemeenschap. Moskou zette ook valstrikken op met de bedoeling kopstukken naar Rusland te lokken en ze daar te executeren. Toen de generaals van het Witte leger Koetepov en later Miller op klaarlichte dag gekidnapt en ontvoerd werden naar de Sovjetunie (1930 resp. 1937), was de gemeenschap van emigranten doodsbang.

De enige plaats waar de Russen bij elkaar kwamen, ongeacht hun politieke opvattingen, was de Russische kerk aan de Rue Daru, dé schakel met Rusland (2018). Maar ook inzake geloof en kerk was het Rusland van de emigratie verdeeld, er waren drie ‘ecclesiastische jurisdicties die wedijverden om de loyaliteit van de orthodoxe gelovigen in ballingschap’ (221). Ook de Russischtalige pers in de emigratie was verdeeld, elke stroming van voor 1917 had hier een krant, week- of maandblad. De meest gelezen was de Poslednie novosti (Het Laatste Nieuws) van de liberaal Pavel Miljoekov. Het toonaangevende literaire tijdschrift was Sovremennye zapiski (Eigentijdse Notities), dat o.a. de jonge Nabokov publiceerde, maar slechts weinigen konden leven van de pen, omdat er te weinig abonnees waren en omdat de tijdschriften te duur waren voor de gewone Rus, die andere zorgen aan zijn hoofd had.

Op 6 mei doodde een doorgedraaide Rus (Pavel Gorgoelov) de Franse president Paul Doumer. Een schok ging door de Russische gemeenschap en door het land, het werkte de russofobie (‘ces sales Russes’) in de hand, die ook al door de recessie en de werkloosheid aangewakkerd werd. Russen waren nu bang voor deportatie, maar de leegloop van Frankrijk door de émigrés zou er pas komen na de bezetting van het land door de nazi’s. Met het verstrijken van de jaren en het vervliegen van de hoop op een reconquista van Rusland ging een golf van wanhoop en depressie door de emigrantengemeenschap. Er was sprake van zelfmoorden. In 1937 werd de Vereniging van Vrienden van de Sovjetunie opgericht. De Sovjets bedreven propaganda en probeerden nostalgische Russen terug te lokken naar het vaderland. Het bekendste voorbeeld van repatriant is de schrijver Aleksandr Koeprin, die in 1937 terugkeerde, maar die eigenlijk al doodziek was en wilde sterven op zijn geboortegrond. Het lot van Marina Tsvetajeva is tragisch. In 1939 keerde ze terug, maar werd volledig geïsoleerd door haar vakgenoten – in 1941 pleegde ze zelfmoord in het stadje Jelaboega, terwijl ze nu erkend wordt als een van de grootste dichteressen van de 20e eeuw.

Met de bezetting door de nazi’s kwam er zo goed als een einde aan de eerste emigratie. Aan het einde van de oorlog waren er nog slechts 55.000 Russen over in Frankrijk (302) – van de 100 à 175.000 in het interbellum (261).

De teneur van dit schitterende en rijk gedocumenteerde boek wordt het best weergegeven in het gedicht van Anna Achmatova van 1922 : ‘Ik hoor niet tot degenen die hun land hebben opgegeven / Om het door de vijanden te laten verscheuren / Ik luister niet naar hun primitieve lof / Ik schenk hun mijn liederen niet. / Maar eeuwig meelijwekkend is voor mij de banneling / Als een gevangene, een zieke. / Duister is je weg, zwerver / Het brood in den vreemde smaakt naar alsem.’

Oleg Klimov. Calamity Islands.

Oleg Klimov. Calamity Islands. Sakhalin and the Kurils – terra incognita of a brutal Russian Empire. Amsterdam, Liberty.Su, 2022, 160 p. ISBN 978-5-6047801-0-7

Oleg Klimov is geen onbekende in onze contreien. Hij is een Russische fotograaf (° 1964) die al jaren voor Nederlandse, Duitse en Amerikaanse kranten werkt. Sinds 1988 (de aardbeving in Armenië) documenteert hij in foto’s de belangrijkste gebeurtenissen in de Sovjetunie, zowel voor Russische als voor buitenlandse kranten. Tussen 1991 en 2012 was hij de vaste fotocorrespondent van NRC Handelsblad. In 2004 publiceerde hij bij uitgeverij Mets & Schilt het fotoboek Erfenis van een wereldrijk : ondergang van de Sovjet-Unie, opkomst van Rusland. De teksten voor dit boek zijn van de hand van Hubert Smeets, een bekende Nederlandse historicus en Ruslandkenner die uitstekende bijdragen schrijft voor de website «Raam op Rusland». Bij de in kunstboeken gespecialiseerde uitgeverij Schilt Publishing & Gallery publiceerde Klimov ook The Kuril Islands’ ghost town, January 2016, dat gedeeltelijk terug te vinden is in dit boek.

In het boek over ‘de ellendige eilanden’ Sachalin en de Koerillen stelt de fotograaf de pertinente vraag (‘de eeuwenoude Russische vraag’) ‘hoe komt het toch dat met zo’n goddelijk landschap het leven uiteindelijk toch zo miserabel is?’ (1). Het boek bevat enkele door anderen dan de fotograaf geschreven bijdragen, zo van René Attema, Fries historicus, over de eerste Europeaan op Sachalin – natuurlijk een Nederlander (Marten Gerritsz Fries) (21-25). De Engelse historicus Donald Rayfield vertelt hoe de Russische schrijver Anton Tsjechov ertoe kwam het eiland Sachalin te bezoeken (29-32). In 1890 besliste de overigens weinig avontuurlijke Tsjechov het gevangeneneiland Sachalin te bezoeken. Hij legde tienduizend steekkaarten aan over dwangarbeiders en ballingen. Het resultaat was de indrukwekkende documenta ire studie Ostrov Sachalin (vertaald als ‘De reis naar Sachalin’, 1895), een objectief, historisch document dat de Russische samenleving verbijsterde en tot hervormingen in het strafsysteem heeft geleid, kleine weliswaar. Wat Rayfield niet vermeldt, is dat tachtig jaar later Aleksandr Solzjenitsyn dit boek zal gebruiken in zijn eveneens monumentale studie Archipelag Goelag (‘De Goelag Archipel’), het epos over de Stalinistische kampen van de Goelag. In een afsluitend stuk (‘Downsides of an Empire’) beschrijft Hubert Smeets hoe het postcommunistische Rusland er niet in slaagt afstand te doen van zijn imperiale verleden en zich op de toekomst te richten, met als triest resultaat de invasie van zijn vroegere ‘eerste kolonie’ Oekraïne.

In zijn voorwoord constateert Oleg Klimov dat Australië uitgegroeid is tot een geïndustrialiseerd land, terwijl het toch ook als bannelingenoord begonnen is, waarom zijn Sachalin en de Koerillen daar niet in geslaagd? Tsjechov zag al in dat ‘gevangenis de tegenspeler is van kolonie en dat de belangen van beide niet te verzoenen zijn’ (17). De oorspronkelijke bewoners zijn uitgeroeid of geassimileerd, hun cultuur en taal is verloren gegaan, het vroegere dwangarbeiderseiland is nu een eiland waar transcontinentale corporaties werken en de gevangenen zijn vervangen door gastarbeiders die jagen op vis, gas en olie. De nieuw veroverde territoria waren gebaseerd op geweld en vijandigheid (18). De kolonisten werden door de tsaristische autoriteiten niet eens beloond voor hun hard werk, ze mochten het eiland zelfs niet verlaten (49). De enige beloning was de unieke natuur van de eilanden, zo verschillend van centraal Rusland, maar de ‘liefde voor de natuur was een beloning die niet van de staat kwam, maar van God’ (49).

Mooi is de verzameling foto’s van de jaren 1890-1895 toen Sachalin een dwangarbeidersoord was. Ze werden genomen door een fotograaf die Tsjechov vergezelde, maar in het boek van de auteur zijn ze niet opgenomen.

Minder mooi is het eiland Kasatka Bay op eiland Iturup, een militaire stad van de jaren 1980, die in 1994 verwoest werd door een aardbeving. Sindsdien is het een spookstad. Dat wordt verteld in tekst, maar meer nog in indrukwekkende foto’s. Verder is er nog een stukje over de visvangst op een van de Koerilleneilanden (Sjikotan). Dit alles is het gevolg van de inpalming van de eilanden rond Sachalin in de nasleep van WO II, toen de Japanse bewoners gerepatrieerd moesten worden naar Japan en Sovjetburgers hun plaats innamen. Er is nog altijd onenigheid van wie de eilanden nu eindelijk zijn. Misschien kan Rusland voor dit hoopje ellende nog eens een oorlog beginnen? Krankjorum is ook de bevinding dat de Russen kernboten in de Stille Oceaan hebben, maar dat de mensen op de eilanden niet eens over een telefoon beschikken.

Begin 19e eeuw droomden jonge idealisten van een vrije republiek op het eiland Sachalin – de Tsjoka Republiek, waar gelijkheid en rechtvaardigheid zou heersen. Het mocht niet waar zijn, de republiek is er niet gekomen, de Amerikaanse droom heeft geen tegenhanger gekregen in een Sachalindroom.

Dit is een kleine greep uit dit prachtige boek, dat hier en daar weemoedig maakt. De foto’s van Oleg Klimov, godzijdank allemaal zwart-wit, zijn van een innemende schoonheid, waaruit behalve tristesse, moedeloosheid en brutaliteit, ook schoonheid van de natuur spreekt.

Arkadi Babtschenko. Im Rausch. Russlands Krieg.

Arkadi Babtschenko. Im Rausch. Russlands Krieg. Berlin, Rowohlt, 2022, 319 p.

Arkadi Babtsjenko is een Rus die in de twee Tsjetsjeense oorlogen gevochten heeft en voor de Novaja Gazeta werkte als oorlogscorrespondent (zie daarover . De kleur van oorlog : een soldaat in Tsjetsjenië, 2008). Sinds 2017 leeft hij in ballingschap – in Oekraïne, een land waar hij voor gekozen heeft. Dat zijn voorouders van (de) Oekraïne komen, zal er wel iets mee te maken hebben. Maar het belangrijkste argument voor dit exil is wel de afkeer van wat de Russen in hun land doen, hoe ze Tsjetsjenië hebben aangepakt, hoe ze Oekraïne behandelen. Gepassioneerd kiest hij partij voor Oekraïne en de Oekraïners. Daarom wordt hij nu door Rusland uitgespuugd : ‘Heute bin ich für meine Heimat ein Jude, ein ukrainischer Faschist, fünfte Kolonne und Nationalverräter' (9) en dat terwijl ‘het Russische moederland er schijt aan heeft of je Jood bent of niet, zolang je maar voor het Russische moederland bereid bent te creperen’ (8).

Zijn boek Im Rausch. Russlands Krieg is een oorlogsdagboek, maar het is meer – er zit nogal wat journalistiek in, brieven aan familie, reacties op berichten die hij post in de sociale media. Dat maakt zijn boek levendig en afwisselend. Het valt uiteen in twee delen : deel I heet ‘Het virus van de oorlog’ en behandelt de periode voor de invasie van februari 2022, deel II gaat over de invasie en beslaat het grootste deel van het boek.

Babtsjenko is duidelijk in zijn analyse van de invasie : ‘Der Krieg ist ein Virus. Eine umfassende pandemische Erkrankung. Kein Politiker, keine wirtschaftliche Situation, kein Hitler allein ist in der Lage, die Menschen nach Osten in Bewegung zu setzen, wenn die Zahl der Virusträger in der Gesellschaft nicht groß genug ist.’ (13, idem p. 20), terwijl ‘Later, enkele jaren erna, deze mensen zoals gewoonlijk zullen beweren dat ze slechts bevelen hebben uitgevoerd, dat ze niet doorhadden waar ze mee bezig waren, en sowieso was hij het allemaal, niet ik.’ (14) Die mythe doorprikt hij het hele boek door. Het was voor hem een ontdekking dat ‘binnen enkele jaren een heel volk zich laat veranderen in een massa idioten’ en weinig flaterend citeert hij de propagandachef van de nazi’s : ‘Wie hat Joseph Goebbels noch gesagt – gebt mir die Massenmedien, und ich verwandele jede Nation in eine Herde Schweine ?’ (17) Pas later, wanneer de epidemie voorbij zal zijn, zullen degenen die de totale vernietiging van het land (Rusland) overleefd hebben, zeggen : ‘Mijn God, wat was dat toch ? Waarvoor hebben we dat allemaal gedaan ? Hoe konden we tot zoiets worden ?’ (21)

Ik heb me vooral geconcentreerd op het tweede deel van het boek (p. 125-314), één scherpe aanklacht tegen de oorlog – de oorlog tout court en die van Rusland tegen Oekraïne in het bijzonder. De hoofdverantwoordelijke wordt meermaals direct aangesproken, meestal niet al te vleiend. Al op 24 februari, de dag van de invasie, richt zich Babtsjenko tot Poetin : ‘Das war eher ein beschissener Blitzkrieg. Anders gesagt, er ist misslungen. Wladi, du bist ein Pisser. Du verkackst alles. Sogar beim Angriff.’ (127) Het spannende in dit boek is dat je alles op de voet kunt volgen, de persberichten liggen nog zo vers in het geheugen dat ze direct herkenbaar zijn. Poetin is door zijn adviseurs een ‘totaal andere, parallelle wereld voorgeschoteld’, zodat hij echt geloofde dat de Russische troepen in Charkiv op bloemen onthaald zouden worden : ‘So blöd können die doch gar nicht sein. Oder doch ?’ (136) Maar de auteur overstijgt het militaire van de veldslag dag na dag, hij ziet in de toekomst : ‘Eine Nation ist im Werden. Ein Land entsteht. Und wird endgültig zu Granit.’ (140) En nog eens tot Poetin : ‘Du hast alles, buchstäblich alles verkackt.’ (141) De mythe over de macht en de onoverwinnelijkheid van het Russische leger heeft een ferme deuk gekregen (142) en niet alleen het Poetin-regime zal vallen, maar heel Rusland zal tot verval komen (144).

Jegens de Russische soldaten, hij is er zelf een geweest, voelt hij geen haat : ‘Ich empfinde keinen Hass auf sie. Auf die Rekruten – denn sie sind betrogene, stimmlose, minderjährige, sklavengeborene Arschköppe, es hat keinen Sinn, sie zu hassen.’ (145) Rusland moét verliezen, anders zullen ze het nooit begrijpen : ‘Het moet hun pijn doen. Opdat ze het eens en voor altijd snappen. Zoals Duitsland. Voor minstens honderd jaar.’ (148) Poetin verwijt hij dat hij Oekraïne niet kent, niet begrijpt : ‘Wladi. Du hast keinen Schimmer [flauw benul], wo du da reingeraten bist.’ (150) En dat leger van hem zou niets voorstellen – ‘ein Scheißhaufen, ein zusammengewürfelter Haufen von unausgebildeten Jungs mit Maschinengewehren’ (159). Al die inzichten hebben hem doen vluchten en Rusland vaarwel doen zeggen : ‘Ich bin kein Russe mehr. Mein Gott, welch eine Freude !’ (161)

Als strateeg vind hij Poetin ook waardeloos : eerst heeft hij (sinds 2014) acht jaar lang Bandera-mannen gekweekt (Oekraïense nationalisten) en nu trekt hij het land binnen om ze te bevrijden, van zichzelf : ‘Was für verdammtes Genie, dieser Kerl !’ (178) Van echt oorlogvoeren hebben ze geen verstand – ‘het land overspoelen met lijken, hun eigen en die van de anderen, dat kunnen ze. Eigenlijk het enige wat ze kunnen.’ (183) Voor Babtsjenko is het zonneklaar dat Rusland gaat verliezen (184) : ‘Am Sieg der Ukraine zweifle ich keine Sekunde. Es wird die Mühle sein, die auch Mordor zermahlt.’ (191, Mordor – het Land van het Kwaad uit The Lord of the Rings). En Mordor zal vernietigd worden – ‘Dat is het begin van het einde van Rusland’ (284).

Het gedrag van de Russen heeft ervoor gezorgd dat de Oekraïners nu achter de oorlog staan – ‘We willen de oplossing van dit probleem niet langer aan onze kinderen overlaten. We willen het nu zelf oplossen.’ (200) De horror die de Russen jarenlang Oekraïne heeft aangedaan, moet nu maar eens over de Russen uitgestrooid worden, ‘anders gaat het niet. Anders snappen jullie het niet.’ (201) De Russen zullen in de toekomst ook niet meer moeten komen aanzetten met hun verhaal over de verschrikkelijke blokkade van Leningrad tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat zal geen mens nog interesseren (211) na de gruwel van Oekraïne. ‘Rusland is een lepreus land geworden’ (ein aussätziges Land) (214)

Hij boort ook de illusie de grond in dat er na de oorlog een wedergeboorte van Rusland zal komen (243).

Het boek van Babtsjenko is fascinerend, geëngageerd, gepassioneerd, met kennis van zaken geschreven, wellicht ook met veel wishful thinking, maar het is vooral boeiend omdat het niet door een Oekraïner is geschreven, van wie je optimisme mag verwachten, maar door een Rus, die zelf in het Russische leger gediend heeft en nu volledig achter de Oekraïners staat. Dit boek verdient het om ook in het Nederlands vertaald te worden.

Pagina's