Pieter Bergé. De leugens & de schaterlach. Sjostakovitsj’ geheime Stalin-satire.
Door Emmanuel Waegemans op vr, 26/11/2021 - 12:39
Pieter Bergé. De leugens & de schaterlach. Sjostakovitsj’ geheime Stalin-satire. Gorredijk, Sterck & de Vreese, 2021, 127 p.
De Leuvense musicoloog Pieter Bergé heeft een leuk boekje geschreven over wat volgens sommigen een voetnoot is in Sjostakovitsj’ muzikale biografie. Het is een studie over de ‘anti-stalinistische’ satire De antiformalistische Rajok, geschreven na 1948, toen hij voor de tweede keer in zijn carrière zwaar gekapitteld werd door de partijideologen. In 1948 was dat de scherpslijper Andrej Zjdanov, partijbos van Leningrad en grote ideoloog van het stalinisme. Hij had al zijn pluimen verdiend met de haatcampagne tegen de schrijvers Achmatova en Zosjtsjenko, die hij in 1946 een serieuze veeg uit de pan had gegeven.
Tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog (zoals WO II in de Sovjetunie genoemd werd) hadden velen gehoopt dat de teugels wat gevierd zouden worden, wat ook het geval was, weliswaar niet uit humane overwegingen, wel omdat de oorlog andere zorgen baarde, maar na de oorlog draaide de ideologische scherpslijperij weer op volle toeren en ging alles wat niet beantwoordde aan de (onvoorspelbare) grillen van de Grote Leider zonder genade voor de bijl. Sjostakovitsj was in 1936 zwaar aangevallen wegens zijn opera Lady Macbeth van het district Mtsensk, maar hij was erin geslaagd zich te rehabiliteren, o.a. door zijn Leningrad-Symfonie. Na de oorlog zat hij weer helemaal in de gratie van Snorremans. Maar in 1948 op het inderhaast samengeroepen congres over de (zogezegd belabberde) toestand van de Sovjetmuziek moest hij er weer aan geloven.
Bij de dood van de Sovjetcomponist Sjostakovitsj (1975)was de mening overheersend dat hij een loyale Sovjetburger was of, nog erger, een hielenlikker die het regime gediend had. Daar kwam verandering in toen in 1979 ene Solomon Volkov in Amerika Testimony publiceerde (in het Nederlands vertaald als Getuigenis. Herinneringen van Dmitri Sjostakovitsj), dat hij uitgaf voor de memoires van de grote componist. In dit getuigenis wordt de visie op Sjostakovitsj helemaal op zijn kop gezet : hij was niet de grote meeloper, de lakei van Stalin, maar de geheime ‘dissident’, die in zijn werk totaal andere betekenissen legde dan wat men (in de Sovjetunie en in het Westen) er doorgaans in zag. Het hoeft niet te verwonderen dat dit boek sensatie verwekte en onder musicologen en muziekliefhebbers een bestseller werd. Maar het getuigenis van Volkov werd in twijfel getrokken – al de tegenargumenten (vervalsing, hineininterpretierung, de zgn. memoires zeggen meer over Volkov dan over Sjostakovitsj, en vele andere) worden uitvoerig en met verve uiteengezet in het eerste deel van dit boek. Eén ding zal uit deze hoogst interessante lectuur over deze hoogst onverkwikkelijke twisten duidelijk worden : de controverse zal blijven bestaan, de kampen zijn hopeloos verdeeld en van een verzoening kan moeilijk sprake zijn.