Recensies

Joost Welten, Soldaat van Napoleon (1806-1815)

Soldaat van Napoleon (1806-1815)

Joost Welten

In 2021 is het 200 jaar geleden dat Napoleon overleed in zijn ver ballingsoord Sint-Helena, gelegen in de Atlantische Oceaan tussen Angola en Brazilië. Eén van de vele jongemannen die hem vergezelde op zijn tocht naar o.a. Moskou was Joseph Abbeel (1786-1866). Hij kwam uit een welgesteld gezin, was 1m79 (de gemiddelde soldaat was 1m62) en kende meerdere talen (Vlaams, Frans, Latijn) en leerde op reis een beetje Duits, Pools en Russisch. Door zijn lengte en talenkennis werd hij in 1806 lid van de carabiniers à cheval, een elite-eenheid onder de soldaten.

Zijn memoires schreef hij in 1815-1817, dus heel kort na de feiten. Ze kwamen terecht in de bibliotheek van de universiteit van Gent. In 1969 vertaalde generaal René Willems ze in het Frans, hier en daar in verkorte vorm. Deze vertaling is enkel nog verkrijgbaar in (dure) antiquariaten.

In 2011 gaven Welten en De Wilde de memoires uit in hedendaags Nederlands. Welten doet dat nu nog eens over, met hier en daar enkele wijzigingen aan de tekst, aan de prenten en aan de opmaak. De 263 pagina’s van 2011 zijn er nu 286.

Abbeel beschrijft zijn ervaringen vanaf de oproeping in 1806 tot zijn terugkeer thuis in augustus 1815: de voettocht naar Lunéville in Frankrijk, waar hij gezelschap kreeg van andere Vlamingen, o.a. Pierre Vloers uit Turnhout, die helaas in 1812 ‘verloren ging’ in Litouwen. Verder de tocht door Pruisen en Polen, zijn bijna-begrafenis in 1808 (op weg naar het kerkhof herleeft hij ineens), de oorlog tegen Oostenrijk (1809), zijn korte vakantie in 1811, de wreedheden die de soldaten onder weg begaan tegenover de bevolking bij het plunderen van hun voedselvoorraden, de armoede in Polen, de gewonnen slag bij Borodino tegen Koetoesov (1812), de intocht in Moskou (september-oktober 1812), waar de Russen hun voedselvoorraden in brand hadden gestoken, de terugtocht blootsvoets en uitgehongerd in de vrieskou. In Hamburg wordt hij gevangen genomen door de Kozakken (1813). Hij moet dan terug naar Moskou en verder naar Kazan aan de Wolga. De meeste krijgsgevangenen sterven.

Na de Vrede van Parijs (mei 1814) mogen de niet-Franse krijgsgevangenen terug naar huis. Op die terugweg ergert hij zich aan Pruisische officieren die Napoleon met duizenden scheldwoorden beledigen, “iets wat ons meer pijn doet dan alles wat we tot nu toe hebben doorstaan.” (p. 166). In maart 1815 verneemt hij dat Napoleon teruggekeerd is uit Elba (p. 166), maar over Waterloo (juni 1815) spreekt hij niet. Op 28 augustus 1815 is hij weer thuis, in Kaster (Anzegem, West-Vlaanderen), waar zijn moeder is gaan wonen na het overlijden van haar man (1810).

Hij eindigt zijn verhaal las volgt: “Tien jaar had ik gediend en tien verwondingen had ik opgelopen in Oostenrijk, Pruisen, Polen en Rusland, zonder daarvoor ook maar enige beloning van de Franse staat te ontvangen. Geschreven en nagekeken te Kaster op 17 juli 1817.” (p. 169).

Kerstin S. Jobst. Geschichte der Krim.

Kerstin S. Jobst. Geschichte der Krim. Iphigenie und Putin auf Tauris. Berlin / Boston, Walter de Gruyter, 2020, 384 p. ISBN 978-3-11-051808-5. Ook digitaal toegankelijk als Open-Access-Publicatie via www.degruyter.com.

De auteur van dit boek (er bestaat nog geen Nederlands woord voor een vrouwelijke auteur, zoals in het Duits Autorin) is goedgeplaatst om zo’n actueel boek te schrijven. Al in 2007 publiceerde ze bij UVK (Universitätsverlag Konstanz) de uitvoerige studie Die Perle des Imperiums. Der russische Krim-Diskurs im Zarenreich, die ik lovend besproken heb in het vaktijdschriftZeitschrift für Slawistik (2010 / 4). Het is dus duidelijk dat de auteur al lang bezig is met dit thema, ongetwijfeld interessant en fascinerend en sinds 2014 helaas ook brandend actueel.

Het is wellicht bekend dat het schiereiland (Halbinsel / poloe-ostrov) aan de Zwarte Zee door Catherina de Grote bij Rusland geannexeerd werd, in 1954 door partijleider Chroesjtsjov aan de Oekraïne cadeau werd gedaan, na het uiteenvallen van de Sovjetunie in 1991 bij Oekraïne is gebleven, maar in 2014 weer is ingepikt door Rusland. Door de voor niets terugschrikkende president Poetin die daarmee een droom van vele Russen waarmaakte en veel populariteit verwierf. Maar tegelijk ook vijandschap vanwege Oekraïne opriep, dat zich een van zijn mooie regio’s afgesnoept ziet, en vanwege de gehele buitenwereld (Amerika, Europese Unie), die de annexatie verwerpen vanuit internationaalrechtelijke overwegingen. Je zou het kunnen vergelijken met België dat zich niet neerlegt bij de grensverdragen van 1839 (na de onafhankelijkheid van het land) en plotsklaps Nederlands Limburg annexeert of omgekeerd Nederland dat Belgisch Limburg inpikt. Zonder boe of bah, omdat de plaatselijke bevolking zich één voelt met de buren aan de andere kant van de grens.

Het boek sluit af met een citaat van iemand van de Bundeszentrale für politische Bildung die vindt dat de Krim tot Rusland behoort zoals Algerije tot Frankrijk, namelijk als een stuk koloniale geschiedenis (324). Wel een misplaatst oordeel, dunkt me, al was het maar omdat Algerije wel een echte overzeese kolonie was, terwijl de Krim aan Rusland vasthangt en nauw vervlochten is met de geschiedenis van Rusland. Volgens sommige historici is het aanhechten van het schiereiland bij het vasteland het voltrekken van ‘de geografische logica’ van Rusland ; bovendien waren de vechtlustige Krimbewoners (gesteund door de Osmanen) gevaarlijke buren die vroeg of laat uitgeschakeld of geneutraliseerd moesten worden.

Het boek is een uiterst genuanceerde studie over de complexe regio die de Krim is. Het eerste deel van het boek bespreekt de ingewikkelde geschiedenis van het schiereiland voor de inlijving bij Rusland in 1783.

Nikolaj Pavlov. De verjaardag.

Nikolaj Pavlov. De verjaardag. Amsterdam, Uitgeverij Filonov & Stichting Slavische Literatuur, 2021, 41 p. (Russisch Zilver Nummer 1) ISBN 978-90-818675-66. Vertaling en inleiding Willem G. Weststeijn. Bibliofiele editie op 50 exemplaren.

Sedert het online verschijnen van onze bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling 1789-2020 (Emmanuel Waegemans / Cees Willemsen / Huub Severiens – Bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling, 1789-2020 – Benerus) is één jaar verstreken en zijn zo maar eventjes 200 nieuwe titels verschenen. De uitgever en vertaler van deze titel - Willem Weststeijn - behoort tot de tien meest productieve vertalers van Russische literatuur – met 87 publicaties en 1052 titels op zijn actief. Alle achting ! Die neemt nog toe door het opstarten van een nieuwe reeks miniatuurtjes, vergeten of verwaarloosde werkjes van de Russische letteren, die de niet onpassende titel ‘Russisch Zilver’ heeft meegekregen (en dat terwijl de door Pegasus uitgegeven serie Slavische Cahiers zulke mooie uitgaven brengt).

De auteur is in ons taalgebied nog niet eerder vertaald ; er is wel zijn naamgenoot Oleg Pavlov met De aardappels en de staat, maar dat is een andere en hoort thuis in de 20e eeuw. Een nieuwkomer dus. Het is geen hoogvlieger, heeft ook niet zoveel gepubliceerd, maar zijn tijdgenoot Aleksandr Poesjkin, toch zelf de grande van de jonge Russische literatuur, had een scherpe neus toen hij Pavlovs verhaal De verjaardag hoog aansloeg (eigenlijk zou het ‘De naamdag’ moeten zijn – Imeniny). Dat heeft waarschijnlijk iets te maken met enige gelijkenis met zijn eigen verhalen De sneeuwstorm en Het schot. Door Poesjkin geroemd worden, was een aanbeveling. Maar niet iedereen in Rusland deelde de mening van de nieuwlichter Poesjkin : de heersende tsaar Nicolaas I liet zich erg negatief uit over de bundel waarin dit verhaal verscheen en gaf de censor een uitbrander. De bundel mocht niet meer heruitgegeven worden.

Nikolaj Pavlov (1803-1864) was een lijfeigene die van zijn landheer (hoogstwaarschijnlijk zijn eigen vader) de vrijheid kreeg en daardoor een behoorlijke opvoeding kon krijgen. De ‘held’ in het verhaal De verjaardag is ook een lijfeigene die het aan zijn muzikale talenten te danken heeft dat hij mag optreden in de hogere kringen. Hij wordt officier en weet zich dus te ontworstelen aan zijn milieu, maar hij blijft zich altijd bewust van de kloof die blijft bestaan tussen eenvoudige mensen en edellieden. De novelle is eigenlijk een verhaal in een verhaal, een populair procedé in die tijd, dat het een beetje geheimzinnig moet maken. Een vriend geeft hem een manuscript van ene N. te lezen waarin ‘een nogal vreemd avontuur’ (14) wordt beschreven.

Joost Welten. Soldaat van Napoleon (1806-1815).

Joost Welten. Soldaat van Napoleon (1806-1815). Gorredijk, Sterck & De Vreese, 2021, 286 p.

De Nederlandse historicus militaire geschiedenis Joost Welten (Leiden) heeft de herinneringen van de Vlaamse soldaat in het Napoleontische leger Joseph Abbeel uitgegeven, vertaald naar modern Nederlands en van uitvoerig commentaar voorzien. Dit is zeker geen overbodige luxe, want voor wie niet vertrouwd is met leger, militaire geschiedenis, hiërarchie en geografie, komen in dit dagboek honderden details voor die toelichting behoeven. Welten heeft zich voorbeeldig van zijn taak gekweten, waardoor het dagboek ook nu nog in alle opzichten lees- en genietbaar is. Bovendien is het boek rijkelijk geïllustreerd met prenten, gravures en schilderijen die iets te maken hebben met de door de Vlaming beschreven veldtocht. Een plezier om te lezen en te kijken.

Het boek is een heruitgave van het in 2011 verschenen Met Napoleon naar Moskou: de ongelooflijke overlevingstocht van Joseph Abbeel. Merkwaardig is dat het manuscript, dat in de universiteitsbibliotheek van Gent bewaard wordt, lange tijd onontdekt is gebleven en dat het eerst in Franse vertaling moest verschijnen (Joseph Abbeel. L’Odyssée d’un Carabinier à cheval 1806-1815, Bruxelles 1969) vooraleer de aandacht van een historicus bij ons te trekken. Deze vertaling heeft er wel voor gezorgd dat dit bijzondere verhaal terecht is gekomen in het voortreffelijke boek van de Britse historicus (van Poolse herkomst) Adam Zamoyski. 1812 Napoleons fatale veldtocht naar Moskou.

De memoires verhalen de avonturen van de Vlaamse dienstplichtige (conscrit) in het leger van Napoleon op zijn veldtochten door Duitsland, Polen en Rusland. Het verhaal beslaat negen jaar en telt zo’n 150 bladzijden, maar het is zo goed, boeiend en met gelaten humor verteld dat het er gerust 300 hadden mogen zijn. Charmant aan het verhaal is dat het geschreven is niet door een officier, maar door een soldaat die alleen vertelt wat hij zelf gezien en gehoord heeft, die geen gefantaseerde verhalen of achteraf-interpretaties en visies brengt, zoals in vele oorlogsgetuigenissen het geval is. De uitgever toont overtuigend aan dat dit document een authentiek ooggetuigenis is, direct na de terugkeer uit Moskou neergeschreven, betrouwbaar in het relaas, zij het met hier en daar fouten in de geografie en chronologie, wat dan weer te verklaren is doordat Abbeel uitsluitend op zijn geheugen kon steunen.

Alhoewel Abbeel een dienstplichtige was en geen vrijwilliger, voelt hij zich toch echt soldaat (‘we keken daar echt naar uit’ om de volgende dag ‘slag te leveren’ met de vijand) (51). Alhoewel de Vlaamse soldaat al de horror van Napoleons veldtocht naar Moskou meemaakt, blijft hij toch loyaal. Op de terugtocht hoort hij Pruisische officieren ‘Napoleon met duizenden scheldwoorden beledigen’; hij commentarieert: ‘Dit deed ons meer pijn dan alles wat wij tot dan toe hadden doorstaan’ (166). Kortom, Abbeel was een professioneel militair.

Een groot deel van zijn aantekeningen gaat over de plunderingen van de soldaten. ‘De volgende dag trokken wij gewapend naar het dorp, roofden het leeg en staken het in brand’ (22) of ‘Nadat wij er alles hadden verslonden, lieten we die landstreek geruïneerd achter’ (23), ‘wij aten alles op wat er in het dorp te vinden was’ (45) en niet helemaal zonder sarcastische humor: ‘Zij roofden de dorpen zodanig leeg, dat er niets overbleef voor de dorpelingen. (…) Enfin, wij lieten de arme inwoners alleen hun ogen houden om mee te wenen’ (45-46). Maar diezelfde plunderende soldaat, die daar helemaal geen wroeging over heeft, blijft wel menselijk. In een huis in een dorp in Rusland vindt hij twee broden, maar de vrouw des huizes en haar kind gooien zich voor zijn voeten en vragen hem hen te doden, omdat de broden het enige voedsel was dat ze hadden: ‘Dit jonge schepsel dat zich aan mijn voeten had geworpen, verwarmde mijn versteende hart zodanig dat ik niet anders kon dan haar de broden te laten, ook al verging ik van de honger.’ (75) Dit wil niet zeggen dat Abbeel zich opwerpt als held, integendeel. Hij is zo eerlijk eraan toe te voegen dat hij dit niet gedaan zou hebben, indien er een kameraad bij was geweest, ‘uit angst om uitgelachen te worden’ (77).

De grote charme van deze memoires is dat ze geschreven zijn door een nuchter iemand, zonder pathos en met hier en daar humor. Wanneer hij van een superieur een trap krijgt, schrijft hij dat ‘de tenen van de sergeant mijn achterste kusten’ (127). De notities zijn in een volkse taal geschreven. Op weg naar Berlijn kreeg hij opeens koude koorts ‘en bovendien een zodanige aanval van buikloop dat ik de tijd niet had om van mijn paard te stappen. In één ogenblik scheet ik mijn lange broek en laarzen vol.’ (23) Of ‘we liepen in het slijk en waren allemaal zo nat als pekelharingen’ (44). Ergens in Rusland moeten ze zich voor de kozakken verborgen houden en kruipen onder de hennep: ‘met meer zin om in onze broek te schijten dan om te lachen, want wij gingen bijna dood van de schrik’ (75).

Over het volkse karakter van Abbeels tekst moet wel iets gezegd worden. De uitgever – Dr. Welten – heeft het opportuun geacht om de tekst te moderniseren. Daar valt iets voor te zeggen: het was niet de ambitie van de uitgever om een wetenschappelijke (diplomatische) editie te brengen, maar een tekst die voor een lezer van nu lees- en genietbaar is (zijn verantwoording is te vinden op p. 182-183). Alleen is me niet duidelijk waarom hij leuke woorden en wendingen, die meestal uit het brein van Abbeel stammen, per se moet vervangen door moderne, meer gebruikelijke, terwijl de oorspronkelijke zegging perfect verstaanbaar is. Is het nodig om de zin ‘alle blyde van te mogen gaen oorlogen’ (noot 58) te vervangen door ‘Wij waren allemaal blij dat we ten oorlog mochten trekken’ (26) of zou een moedertaalspreker het prachtige woord ‘grammoedig’ (noot 109) niet verstaan (= nijdig) ? Een baron in Polen mag zomaar over de vrouwen in het dorp beschikken: ‘naer zynen wille met haer gedaen t’hebben’ (noot 130) moet sneuvelen ten gunste van ‘nadat hij haar heeft genomen’ (46) of ‘langhalzend’ (noot 198) moet wijken voor ‘reikhalzend’ (75). Het leuk gezegde ‘wy klapten met volle monden’ (noot 303) sneuvelt voor ‘wij praatten honderduit’ (112) en tenslotte moet de wel plastische beschrijving van de Russen het ontgelden: ‘Dronkaards, barbaren, dieven, nietsnutten en treiteraars zijn ze, vadsige en zedeloze lieden, ongeletterde en botte schelmen, naïeve slaven van de baronnen’ (154). Die ‘naïeve slaven’ worden door Abbeel ‘beschytachtig’ genoemd (noot 403). In het Duits noemt men dat verschlimmbessern.

Het boek levert ook heel wat aan beeldvorming op. Het zwaarst krijgen het de kozakken te verduren, de Russische (para-) militairen die in de achterhoede de Franse troepen het leven zuur maakten en in guerrilla de aanvallende of terugtrekkende Franse soldaten in hinderlagen lokten en zonder genade afmaakten. Deze ‘baarddragers’ (het woord kozak komt niet voor) zijn ‘vermaledijde struikrovers’ (79) en ‘vervloekte honden’ (129). De veldtocht wordt ook niet in heroïsche zin beschreven. De man maakt zich geen illusies – dit is een strijd op leven en dood. In ‘deze trieste en ellendige veldtocht’ (73) ‘liep ik zonder schoeisel, met enkel een paar lappen om mijn voeten gebonden. Ik trok door onbekende bossen, tot aan de knieën in de sneeuw, met bevroren voeten, met koorts en met vijf open wonden, en ik werd opgegeten door de Moskoviters [= luizen]. Ja, zou dit alles de benaming ‘ellende’ niet verdienen ?’ (119) Ergens onderweg krijgen de soldaten Napoleon te zien, die de troepen komt schouwen. ‘Toen de soldaten hem zagen, staken zij de sjako’s op de bajonetten en trokken al dansend en al roepend “Vive l’Empereur” recht naar de slachtbank.’ (28). De ambulance, waar benen en armen geamputeerd worden, omschrijft hij laconiek als ‘beenhouwerij’ (34)

Hans Boland. Het Nederlands van Tsjechov.

Hans Boland. Het Nederlands van Tsjechov. Pleidooi voor een emancipatie van de vertaalkunst. Amsterdam, Pegasus, 2021, 160 p. Op de cover staat ook Нидерландский Чехов.

In april 2021 verscheen bij Athenaeum de bundel De dertig beste verhalen van Anton Tsjechov in de vertaling van Hans Boland. Om zijn vertaling en vertaalkeuzes toe te lichten, en wellicht ook om zijn critici voor te zijn, publiceerde hij daarbij het boekje Het Nederlands van Tsjechov (hij bedoelt natuurlijk ‘het Nederlands van Boland’) bij uitgeverij Pegasus. Het is een bekende truc: in 2017 publiceerde hij aldaar Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje: over Anna Karenina en de kunst van het vertalen. /

Dit boekje is, zoals alles wat Hans Boland schrijft, hoogst lezenswaardig. Goed geschreven, polemisch, soms met ijzersterke argumenten, soms erudiet, soms helaas te apodictisch. Wat moet ik in godsnaam aan met uitspraken als ‘De lezer moet er maar op vertrouwen dat Tsj. [bedoeld is de vertaler Boland] het beste Russisch kent alsmede het beste Nederlands dat daaraan beantwoordt.’ (122). Onze taal heeft daar een wijsheid over : ‘goede wijn behoeft geen krans’ of (in het Vlaams) ‘eigen stoef stinkt’ (met alliteratie). Hij stelt zich zelfs bescheiden de vraag of het zou kunnen ‘dat Tsj.[de Nederlander Boland] het beter weet dan Ч. [de Russische auteur Tsjechov] ( 158). Hij stelt ook dat Tsjechov ‘een speciale sympathie koesterde voor de Duitse cultuur, gezien zijn voorkeur voor Duitse leenwoorden’ (120), maar Tsjechov is hier natuurlijk Boland, dat kan ook niet anders, want de Rus Tsjechov kende niet alleen zo goed als geen Frans, maar ook geen Duits. De enige woorden Duits die hij ooit gesproken heeft, waren op zijn sterfbed : ‘Ich sterbe’.

Pagina's