Laura Starink. Post uit Rusland 1972-2020
Door nicolaas op ma, 09/03/2020 - 10:56
Laura Starink. Post uit Rusland 1972-2020. Amsterdam-Antwerpen, Augustus-Atlas Contact, 2020, 368 p. ISBN 978 90 450 3938 1.
Hoe schrijf je in godsnaam over het Rusland van vandaag? Je verzuipt in het land en in de informatie erover, je hebt geen houvast meer door de desinformatie van de Russische overheid. Een hachelijke onderneming. De Nederlandse journaliste Laura Starink slaagt daar wonderwel in. Je kunt haar benijden om haar vlotte pen en de persoonlijke benadering van de problemen en de mensen waar ze mee te maken krijgt. Voorbeeldige journalistiek. Leesbaar, genietbaar en toegankelijk, ook voor wie het land niet (zo) goed kent. Geen enkele bewering wordt zomaar uit de losse pols geschud.
Laura Starink is een Nederlandse slaviste (° 1954) die met kennis van zaken spreekt en alle fenomenen die ze tegenkomt, bespreekt vanuit haar kennis van de taal, cultuur en geschiedenis van Rusland. Boeiend is dat ze vijftig jaar ‘Ruslandvaren’ bespreekt en haar ervaringen in Leningrad als jonge studente slavistiek vergelijkt met die van de jaren 2000 en de laatste jaren. Haar laatste item dateert van januari 2020: de poging van huidig president Poetin om zijn invloed op het beleid nadat hij president af zal zijn veilig te stellen.
Met één bewering van de auteur ben ik het niet eens: dat iedereen – in Oost en West ‘ervan overtuigd was dat de Sovjet-Unie het eeuwige leven had’ (140). Ik voel me een lotgenoot en tijdgenoot van Laura Starink – ik heb zelf in de vroege jaren zeventig slavistiek gestudeerd (KUL en Bonn) en heb me altijd geïnteresseerd voor het politieke aspect van Rusland, maar ik was er in de vroege jaren tachtig wel van overtuigd dat het Sovjetregime ooit zou instorten. Wanneer, dat durfde ik niet te voorspellen, maar dat het zou gebeuren, stond voor mij vast. Natuurlijk werd ik daarom scheef bekeken door collega’s die me maar een communistenvreter vonden. Toen ik in november 1978 in Leningrad – uit nieuwsgierigheid – over de Nevski Prospekt meeliep in de optocht voor de herdenking van de Oktoberrevolutie (1917) hoorde ik jonge mensen schamper fluisteren ‘De Russische Revolutie is zestig jaar oud, tijd dat ze met pensioen gaat!’ Ook de vaak gehoorde verwijten aan het adres van westerse sovjetologen of kremlinwatchers dat ze de instorting van het communistische regime niet hadden zien aankomen, vind ik misplaatst. Ook nu weet niemand waar de éénpartijdemocratie of de ‘informatie-autocratie’ (307) van Poetin op zal uitlopen. Laura Starink bezondigt zich niet aan profetieën, maar schetst een gevarieerd beeld van het Rusland de dag van vandaag, zonder flauwekul (‘als de Russische ziel’, 181), zonder goed te praten of paternalistisch te doen. Het is een warm document over het land waar ze haar hele leven mee bezig is geweest en het brengt verhelderende inzichten. ‘Rusland is voor mij het drama van de geschiedenis, de uitgestrektheid van de toendra en tajga, het contrast tussen de warmte in vriendschappen en het Siberische koudefront van de harde overheid, exuberantie naast slaafse onderworpenheid, de poëzie van de Russische taal tegenover het Orwelliaanse jargon van de machthebbers en nog veel meer. Saai is het nooit.’ (18)
Het boek begint en eindigt in een dorpje ver weg van de hoofdstad. Het heet Glazok (= oogje, maar ook spionnetje, kijkgaatje) en biedt ongewild een verhelderende inkijk in de rest van Rusland, in het bijzonder de hoofdstad, die niet representatief is voor het hele land. Vanuit het plattelandsdorpje met zijn krakkemikkige infrastructuur, versleten cultuurhuis, maar wel met enkele enthousiaste leraren die de grootstad achter zich hebben gelaten om de leeglopende dorpen wat onderwijs en cultuur bij te brengen. Het is een geslaagde invalshoek van de auteur die hiermee ook bewijst het land te kennen en niet bang te zijn om zich buiten de kantoren van de grote buitenlandse kranten en de diplomatenrecepties te wagen.
De Sovjetunie, waar Laura Starink haar kennismaking met het land begonnen is – in de jaren zeventig – komt uitvoerig aan bod. Het beeld is niet erg rooskleurig. ‘Het was een maatschappij met twee gezichten: warm, vriendelijk, humoristisch en gul in de beslotenheid van keuken en vriendenkring; kil, gesloten, formeel en huichelachtig in de buitenwereld. Mensen waren van nature op hun hoede’ (14-15). Veel gespreksgenoten van Starink leggen er wel de nadruk op dat ze heimwee hebben naar de ‘geborgenheid van het communisme, toen was er werk en saamhorigheid’ (28), wat niet betekent dat vroeger alles beter was (31), een bewering die maar door weinigen gedeeld wordt. Hier en daar worden tentoonstellingen georganiseerd of cabaretavonden ingelegd waar met nostalgie wordt teruggekeken op de ‘jarenvijftigknusheid’ (109) of de rust van de jaren zestig en zeventig (de zgn. ‘stagnatie’). De staatstelevisie speelt aardig in op deze trend en toont aan de lopende band de klassieke films van de naoorlogse periode.
Iemand vertelt wat voor haar communisme betekende: ‘het was innerlijk patriottisme’ (54). In de Brezjnevjaren had Starink veel contact met Russen en stond er versteld van dat haar vrienden ‘stijfstonden van de literaire citaten’ en haar bekeken als een ‘oppervlakkige culturele consument uit het Westen’ (103). Vaak kreeg ze het verwijt te horen dat westerlingen Rusland niet begrijpen (184), maar sommigen verklaren dat dan ook door de irrationele politiek, de onvoorspelbaarheid ‘die mensen altijd op hun hoede doet zijn’ (131). Ook de gespletenheid was een vast onderdeel van het alledaagse leven: ‘Er was een binnentaal, voor vrienden, en een buitentaal, voor het openbare leven’ (142). In haar studenten- en journalistentijd heeft ze veel contact gehad met dissidenten en wat weleens ‘de binnenlandse emigratie’ (114) wordt genoemd: kritisch denkende intellectuelen die het land niet verlieten, maar zich vreemd voelden in de totalitaire samenleving en zich terugtrokken in het cocon van ‘hun brein en hun kleine vriendenkring’ (174).
Dit alles maakte er het begrip voor of het inlevingsvermorgen in dit gesloten land niet gemakkelijker op. Ook nu is de verhouding met het Westen gespannen en wordt op de staatstelevisie een uitgesproken antiwesters discours gevoerd. We heten niet meer Europa, maar ‘Gayropa’ (129), de hervormingsgezinden worden uitgescholden voor ‘liberasty’ (liberale pederasten) (137). Daar staat tegenover dat de antiwesterse hysterie en de kortzichtige ideologie de creatieve mensen het land uit jaagt (218), recht in de armen van dat gehate Westen (met zijn homohuwelijken en emigrantenstromen).