
Pieter Waterdrinker. Tsjaikovskistraat 40. Roman. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2017, 431 p. ISBN 978 90 388 0672 3.
De titel zou de indruk kunnen wekken dat het hier om een misdaadroman gaat : een moord gepleegd in de Tsjajkovskistraat nummer 40. Niets is minder waar en tegelijk is er toch wel iets van waar. Wat zich allemaal afspeelt en afgespeeld heeft op dit adres, in deze straat, in deze stad, is voldoende stof voor een boeiende en meeslepende roman. De roman is verschenen in 2017, naar aanleiding van honderd jaar Russische Revolutie (1917), uitgebroken in de stad waar het verhaal van Waterdrinker zich afspeelt.
Dit verhaal is op zich al een boek waard. Een Nederlander komt, na een blauwe maandag studie Russisch, in de volle perestrojka in de Sovjetunie terecht. Hij moet er in opdracht van Nederlandse hervormden bijbels gaan uitdelen. Een activiteit waar Nederlandse en vooral Amerikaanse missionarissen niet voor terugschrikken. Met duizenden bijbels ging het naar de nu iets laksere controle uitoefenende Sovjetautoriteiten, die de bijbeljongens met hun explosieve ladingen dachten te kunnen ondermijnen. Waterdrinker komt daardoor in contact met allerlei gure Russen die van de vrijheid een graantje denken te kunnen meepikken, maar in feite dikwijls voor eigen zak werken en op de rand van de illegaliteit en criminaliteit naïeve westerlingen bij de neus nemen. Onze ex-slavist houdt er een kater aan over en neemt zich voor om nooit meer naar de USSR terug te keren (35), een vrijblijvende belofte die hij godzijdank niet heeft gehouden. Wat er na zijn terugkeer met hem gebeurt, moet u zelf maar lezen in deze ‘autobiografische vertelling’ : het is een unterhaltsame, goed geschreven, venijnige roman waarin heel wat kennis van het land en universele wijsheden zijn verwerkt. Een ervan is dat ‘deze wereld geregeerd wordt door willekeur’ (9) of dat ‘bij onrust in een land de seks floreert’ (91). Van geschiedfilosofisch niveau is de uitspraak ‘De geschiedenis herhaalt zich niet, de geschiedenis rijmt’ (217, een drietal keer herhaald in dit boek). Persoonlijk is zijn bekentenis dat van de vierentwintig uur die een etmaal telt, er acht zijn om te drinken, acht om te werken en acht om te slapen (389). Dat drinken komt enkele keren aan bod in het boek, maar wordt niet uitgewerkt, wel dat de man met een drankverslaving zat (205), in Rusland niet zo moeilijk. Voor zichzelf is Waterdrinker niet al te mals, hij noemt zichzelf met de woorden van Russen ‘een idioot’ (78), omdat hij bereid is het krankzinnige, jachtige leven te leiden dat de openbloeiende Sovjetunie hem bood en dankzij het welk hij geld kon verdienen of dacht te kunnen verdienen. Een andere keer wordt hij door zijn uitgever ‘een literaire kakkerlak’ (54) genoemd. In alle nederigheid noemt hij zichzelf een ‘ouwehoer’ (77) en wellicht zal hij ‘gozer’ (127) ook wel op zichzelf hebben willen betrekken.
Er staan hier en daar wel minder geslaagde vergelijkingen in het boek, maar anderzijds staat het vol van leuke formuleringen. Over een vrouw zegt hij ‘Ze had een kont als een Boheems buffet’ (15) of ‘De ouderdom gaapte mij aan als een ravijn’ (46) De dolle jaren van de prille ‘democratie’ in de jaren negentig noemt hij de ‘achtbaanjaren’ (208) en de president van die jaren (Jeltsin) is ‘de reus die met een gebalde vuist op een tank de erfenis van Lenin door de plee der historie had getrokken’ (314). Hij citeert het boek Met twee potten pindakaas naar Moskou van Karel van het Reve, maar voegt eraan toe : ‘En vijf potten geduld / En tien potten humor / En honderd potten met geld’ (326).
Volgens Waterdrinker ‘moet een mens gelukkig zijn voor het schrijven van proza’ (145), waaruit we kunnen afleiden dat hij een gelukkige mens is geweest. Na het succes van dit ‘persoonlijk boek over de Russische Revolutie’ (69), dat hij in een moment van vertwijfeling ‘dat pleurisboek over die revolutie’ (369) noemt, geloof je niet meer in zijn bewering ‘De letteren zijn voor mij een schip van bijleg gebleken en de journalistiek is een stervend paard’ (215).
Eigenlijk zit er in dit boek voldoende stof om er een film van te maken : een persoonlijk verhaal (een Nederlander in Rusland die met een Russin trouwt en twee werelden probeert te overbruggen), het verhaal van de instorting van het Sovjetimperium, de geschiedenis van Petersburg. Drie verhaallijnen, mooi met elkaar verweven, nooit vervelend of vergezocht. De persoonlijke invalshoek is hem ingegeven door zijn uitgever, een gouden raad, want anders had hij misschien een van die boeken over Petersburg geschreven waarover ‘fabrieksloodsen vol geleerde werken waren verschenen’ (370).
Wat het boek lezenswaardig en pittig maakt, zijn – behalve de spannende avonturen in de jaren van het wilde kapitalisme in Rusland - de krasse uitspraken van de auteur, die weliswaar aan het leven in Rusland, aan de ‘hogedruksnelkookpan Moskou’ (275) ‘gehecht, om niet te zeggen verslaafd’ (253) was geraakt, maar er toch venijnige uitspraken over doet. Vooral Lenin moet het ontgelden. ‘De schoft uit Simbirsk’ begon ‘de grootste misdaad uit de menselijke historie – de holocaust uitgezonderd’ (53), hij is de ‘van mensenhaat en wrok vervulde psychopaat, de massamoordenaar’ (84), die ‘dit land voor de volgende zeventig jaar in de menselijke verbrandingsoven smeet’ (105), ‘de apostel van de dood’ 124), ‘de aanstichter van een van de grootste misdaden uit de geschiedenis’ (310), de man met wie ‘het hysterische blaffen’ was begonnen, ‘alsook de propaganda, het spektakel dat sedertdien nooit meer is opgehouden’ (404). Geslaagd is de beschrijving van Lenin die het prachtige herenhuis van Nicolaas II’s ex-minnares in beslag nam toen hij terugkeerde uit ballingschap (262).
Ook voor Rusland zelf is hij niet mals. Waarvoor was de revolutie en al het bloed nodig als honderd jaar na de Revolutie ‘het verschil tussen arm en rijk niet alleen in de stad, maar over het gehele land weer even groot’ is (136) ? Een oudingezetene vraagt aan de Russische vrouw van de schrijver of ze beseft wat het is ‘te leven in het grootste cachot op de aardbol, wetend dat je er nooit meer uit komt’ (310). Toen hij voor het eerst in Leningrad kwam, was het decor van de stad ‘tot de plinten vervallen’ (16), hij citeert uitvoerig uit de prachtige herinneringen van de symbolistische dichteres Zinaida Hippius, die vond dat de stad zelfmoord pleegde (272). Wie het ook zwaar moet verduren, is de ‘huidige satraap’ (371) Poetin, de gelovige president, ‘namelijk een gelovige in de leugen die hij zelf heeft gecreëerd’ (116), de ‘oud-spion en KGB’er die opgegroeid was ‘te midden van kakkerlakken en ratten in een Leningradse kommunalka’ (340).
Het is maar een greep uit de talloze pittige formuleringen van Pieter Waterdrinker die nooit om een venijnige uitspraak verlegen zit.
Er is maar één defect aan dit boek : de auteur kent wel Russisch en toont aan dat goed te beheersen, maar toch zijn er nogal wat slordigheden in de transcriptie van Russische namen geslopen. De eerste chef van de geheime politie onder de Sovjets heette niet Dzjerzjinski, maar Dzerzjinski (106), de piepkleine appartementjes van de jaren vijftig niet chroetsjovflats, maar Chroesjtsjovflats (230), in de jaren dertig bestond de KGB nog niet (235) en het paleis van de Tartaarse chans in de Krim heet Bachtsjisaraj en niet Bachtisaraj (336). Maar de grootste blunder is wel de uitleg bij de titel van zijn boek. Volgens de auteur is die straat genoemd niet naar de componist Pjotr Iljitsj Tsjajkovski (wat zou daar mis aan zijn ?), maar naar ‘een of andere communist’ (55), wat herhaald wordt in de slotzin van het boek (430). Het zou dan om Nikolaj Tsjajkovski gaan, de SR (socialist revolutionair) die in de Voorlopige Regering zat tussen februari en oktober 1917. Deze versie is niet meer dan een legende die na de val van het communisme de wereld in is gestuurd. De straat heette aanvankelijk Sergiëvskaja (naar de kerk van de heilige Sergi, afgebroken in 1933). In 1923 kreeg ze de naam Tsjajkovskistraat. Op een plan van de jaren twintig staat uitdrukkelijk vermeld dat de straat vernoemd is naar de componist. Misschien is het een Spielerei van Waterdrinker. Er is zoveel revolutie in de stad en in het boek dat hij meer geloof hecht aan deze urban legend. Zelf zou ik me met Pjotr Iljitsj in beter gezelschap wanen.