
Uwe Wittstock. Februar 33. Der Winter der Literatur. München, .CH. Beck, 2021, 288 p.
Dit boek is net als het vorige Liefde in tijden van haat een bestseller in Duitsland. En dat hoeft niet te verwonderen. Terwijl het boek van Florian Illies ging over het privéleven van zowat alle grote kunstenaars in het interbellum, behandelt dit boek één maand in de geschiedenis van Duitsland – februari 1933, een dramatische maand : in de loop van vier weken en twee dagen veranderde een rechtsstaat in ‘een heerschappij van geweld zonder scrupules’ (7), een maand waarin nog nooit zo veel schrijvers en kunstenaars in zo korte tijd hun land verlieten. De verandering die in Duitsland plaatsgreep met het aan de macht komen van Hitler, was zo ingrijpend dat vele carrières van intellectuelen tot een einde kwamen en dat velen spoorloos verdwenen of voorgoed uitgeschreven waren (9). De auteur beschrijft het Bal van de Pers van zaterdag 28 januari als ‘de laatste dans van de Republiek’ (11), de zwanenzang van de Weimarrepubliek, de laatste uiting van vrijheid, democratie en verdraagzaamheid. Velen koesterden de illusie dat het met Hitler en zijn bruinhemden nog niet zo’n vaart zou lopen en vooral dat hij het hooguit een halfjaar zou uithouden (‘bis Hitler abgewirtschaftet hat’) (147). Maar sommigen wisten beter. Joseph Roth schreef aan Stefan Zweig in Parijs : ‘Ze zijn erin geslaagd de barbarij te laten regeren. Maakt u zich geen illusies. De hel regeert.’ (31)
Toen Klaus Mann in de kranten las dat Hitler rijkskanselier geworden was, reageerde hij ‘dat is verschrikkelijk’ en ‘Het wordt ook voor de toveraar verschrikkelijk’ (43), waarmee hij zijn vader Thomas Mann bedoelde, de grande van de Duitse literatuur, auteur van de Buddenbrooks en Nobelprijswinnaar. .
Velen merkten algauw dat de houding tegenover de Joden snel veranderd was, maar er waren er nog die er vast van overtuigd waren dat ze zich konden verlaten op ‘de oude Pruisische tolerantie en het liberalisme van de republiek’ (45), zoals gauw zou blijken een naïeve illusie. Iemand zegt het kort en goed : ‘We moeten Duitsland verlaten. Hier kunnen we niet meer schrijven, niets meer publiceren. Hitler maakt dictatuur, laat koppen rollen, maakt oorlog.’ (50) Sommigen hebben geluk en kunnen net voor de verkondiging van de ‘Notverordnung zum Schutz von Volk und Staat’ (noodwetten tot bescherming van volk en staat) het land verlaten. Die noodwetten stellen iedereen buiten de wet die lid is van de SPD of KPD of er mee sympathiseert, iedereen die linkse sympathieën heeft, iedereen die niet achter Hitlers bewind staat. Georg Grosz is zo een door de nazi’s gehate figuur - schilder, tekenaar, karikaturist die alles wat heilig is voor de nazi’s belachelijk maakt. Had hij in maart nog in Duitsland vertoefd, was hij zonder enige twijfel een vogel voor de kat geweest, maar op 12 januari vertrekt hij met zijn vrouw naar Amerika om er te gaan doceren. Puur toeval heeft hem gered.
Voor anderen is het te laat. Carl von Ossietzky, een soort held van de republiek, die pleit voor een eenheidsfront van SPD en KPD, vijand nummer één van de nazi’s, gelooft in zijn missie en weigert te vertrekken. Het zal hem zuur opbreken. In april 1933 komt hij in een concentratiekamp terecht, waar hij er fysiek onderdoor gaat. Hij krijgt in 1936 de Nobelprijs voor de vrede, maar begeeft het in 1938 aan de martelingen in het KZ. Von Ossietzky is een van de velen die voor de hartverscheurende keuze gesteld werden te vertrekken of te blijven. De meeste anti-nazi gezinde kunstenaars, door de nazi’s uitgescholden als ‘Kulturbolschewisten’ (134), vertrekken, al dan niet met vooruitzichten op een leven in den vreemde, maar sommigen blijven, soms omdat ze geen geld hebben om in den vreemde een nieuw bestaan uit te bouwen, soms uit overtuiging, omdat ze tot de laatste snik willen blijven vechten tegen de bruinhemden. Weinigen zullen het heelhuids overleven. De meesten vluchten naar Zwitserland en Oostenrijk, waar ze hopen met hun Duits nog toneel en cabaret te kunnen brengen of hun boeken te kunnen blijven uitgeven, maar ook Frankrijk is een geliefd land van exil. In Nederland publiceert Querido werk van Duitse exilauteurs.
De grote taboenaam in Hitlers Duitsland is natuurlijk die van de Manns : Thomas (de vader), Heinrich (de broer), Klaus en Erika (zoon en dochter), alle vier tegenstanders van de nieuwe kanselier en alle vier gedwongen emigranten (Thomas heeft even met het idee gespeeld om toch te blijven en zich door a-politiek op te stellen te kunnen blijven schrijven). Met uitspraken als volgende maakt hij zich bij de bruinhemden beslist niet populair : ‘Iedereen die gevoel en verstand heeft, zoals ook iedere goede politicus, weet dat de volkeren van Europa heden ten dage niet meer apart en geïsoleerd van elkaar kunnen leven en kunnen gedijen, maar dat ze op elkaar aangewezen zijn en een gemeenschappelijk lot hebben. Tegenover zulke levensnoodzaak een of andere volks geïnspireerde natuurromantiek als argument te brengen is niets anders dan dwarsliggerij.’ (145)
Thomas Mann heeft het geluk in het buitenland te zitten, op tournee met een lezing over Richard Wagner, dit belet hem – zij het ook pas na vele en herhaalde waarschuwingen – terug te keren naar Duitsland, waar de nationaalsocialisten een bloedbad (een Bartholmeusnacht) plannen : goed ingelichte bronnen weten dat de nazi’s zwarte lijsten hebben aangelegd van allen die gearresteerd en of vermoord moeten worden. Alfred Döblin, de gehate auteur van de bestseller Berlin Alexanderplatz (over de eenvoudige man Franz Biberkopf die probeert om de kop boven water te houden in de maalstroom van de metropool) vertrekt in 1933 naar Parijs en later naar de Verenigde Staten. Onder de schrijvers zitten ook veel realisten die goed beseffen dat hoogontwikkelde, beschaafde mensen een doorn in het oog zijn van het nazigepeupel en die liever in exil gaan dan martelaar te worden. Zo iemand is Bertolt Brecht : ‘Brecht hält wenig von so viel demonstrativ unbeugsamem Märtyrertum.’ (183), dit in tegenstelling tot Carl von Ossietzky, die voor geen geld het land wil verlaten.
Maar niet iedereen is zo optimistisch dat het Hitlerregime het hooguit een halfjaar uitzingt. Gottfried Benn waarschuwt : ‘Was für Kinder ! Was für Taube ! Die Revolution ist da und die Geschichte spricht. Wer das nicht sieht, ist schwachsinnig. Nie wird der Individualismus in der alten Form, nie der alte ehrliche Sozialismus wiederkehren. Dies ist die neue Epoche des geschichtlichen Seins, über ihren Wert und Unwert zu reden ist läppisch [kinderachtig], sie ist da. Und wenn sie nach zwei Jahrzehnten vorüber ist, hinterlässt sie eine andre Menschheit, ein anderes Volk. Hierüber rede ich mir den Mund fusselig [hier wind ik me over op], die Linksleute wollen es nicht wahrhaben. Siehe oben : Kinder und Taube.’ (186) Voor Benn is met de machtsovername door Hitler een ‘nieuwe episode in de geschiede-nis’ (188) begonnen.
Het hoogtepunt in de bacchanale van Hitlers afrekening met zijn tegenstanders is de brand in de Rijksdag op maandag 27 januari 1933. Voor tijdgenoten is het duidelijk dat de brand het werk is van de nazi’s, het voorwendsel om af te rekenen met de gevreesde tegenkracht KPD, maar officieel is hij aangestoken door een geschifte Nederlander – Marinus van der Lubbe die ook nog toegegeven zou hebben dat hij communist was. De vreugde van Goebbels kan niet op : de brand zien ze als een landelijk voorbereide staatsgreep tegen de nazi’s. Ze reageren furieus : ‘Nu is er geen erbarmen meer. Wie ons in de weg loopt, wordt neergehaald… Elke communistische functionaris wordt doodgeschoten waar hij ook aangetroffen wordt. De communistische afgevaardigden moeten nog in deze nacht opgehangen worden. Iedereen die iets te maken heeft met de communisten, moet opgesloten worden. Ook tegenover sociaaldemocraten (…) geen pardon meer.’ (192) De brand maakt het Hitler gemakkelijker om er bij Hindenburg noodwetten door te drukken (‘zum Schutz von Volk und Staat’ en de ‘Verordnung gegen Verrat am Deutschen Volke und hochverräterische Umtriebe’). Nu is de rechtsstaat definitief afgeschaft (205), op de noodwetten wordt niet teruggekomen, ze blijven van kracht tot het einde van het naziregime. Hermann Göring zegt zonder blikken of blozen : ‘Hier moet ik geen gerechtigheid laten gelden, hier moet ik alleen maar vernietigen en uitroeien, verder niets !’ (218)
Door de noodwetten kunnen socialisten en communisten en andere criticasters nu geen reclame meer maken voor de verkiezingen van 5 maart. De uitslag is nipt : de nazi’s halen samen met de Deutschnationale 52 %, de SPD 18 en de KPD 12 % (samen 31 %). Dat is geen gering succes voor de tegenstanders, maar de nazi’s halen de meerderheid. Later pas is veel gediscussieerd over de medeverantwoordelijkheid van Stalin in de overwinning van Hitler : hij verbood via de Komintern het samengaan, de coalitie van communisten (KPD) en socialisten (SPD), die elkaar domweg op bevel van Moskou bleven bestrijden in plaats van samen in een sterk eenheidsfront op te treden tegen Hitler.
De 7e maart 1933, twee dagen na de verkiezingen en de overwinning van de nazi’s, vindt de eerste boekverbranding plaats - in Dresden. De boeken van de sociaaldemocratische winkel Volksbuchhandlung worden uit de rekken gesleurd, op straat gegooid en in brand gestoken. Het is bekend hoeveel er gevolgd zijn. Op 10 mei organiseert de Deutsche Studentenschaft de grote boekverbranding in Berlijn en in 21 andere Duitse universiteitssteden. Beschamend is dat de studenten daar niet door de NSDAP toe aangezet worden, maar op eigen initiatief handelen (234). Enkele dagen na de eerste boekverbranding zegt iemand : ‘Moeten we niet blijven ? We kunnen toch niet allemaal weglopen !’ (243) Joseph Goebbels wordt rijksminister voor Volksaufklärung en Propaganda en richt de Reichskulturkammer in. Iedereen in Duitsland die wil schrijven, publiceren, schilderen, films maken, etc., moet lid van de kamer worden. Daarmee heeft Goebbels een systeem van totale politieke censuur in het leven geroepen. Nu kan echt de eenheidsworst beginnen. Voor wie ook dan nog niet wil emigreren, beginnen de ‘eenzame jaren van binnenlandse emigratie’ (innere Emigration, 254).
Het boek van Wittschock leest als een detective, spannend, je valt van de ene verbazing in de andere, van de ene gruwel in de andere, de auteur reconstrueert dag voor dag wat gebeurd is tussen de benoeming van Hitler tot rijkskanselier en de overwinning van de nazi’s bij de verkiezingen. Eén maand die de geschiedenis van Duitsland en (helaas ook) de wereld grondig veranderd heeft. Het boek toont aan dat vele intellectuelen zich niet hebben laten ringeloren, verzet gepleegd of het land verlaten hebben (de Manns, Döblin, Brecht, e.v.a.), niet gebogen zijn voor de verleidingen van het nieuwe regime. Dat er velen en nog wel de elite van het land niet gezwicht zijn voor het populisme van de nieuwe machthebbers.
De voorspelling van Heinrich Heine zal weldra uitkomen : ‘Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen.’ Het boek van Wittstock is een nuttig, maar pijnlijk boek dat je niet kunt laten liggen als je belangstelling hebt voor Duitsland en moderne geschiedenis. Schrikbarend zijn ook de parallellen, zij het dat de auteur daar met geen woord over spreekt, met wat de laatste tijd in Rusland gebeurt. Honderdduizenden goedopgeleide mensen hebben het land verlaten, schrijvers, cineasten, radio- en tv-makers, theatermakers, docenten verlaten het land. Hopelijk niet voor altijd.